Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1261]
| |
Tekst.Klemens Wytsman, Anciens airs et chansons pop. de Termonde, 1868, afdruk, bl. 7 en 22. - In een fragment van een oud stuk: De properheden der steden van Vlaenderen, uitgegeven door Mone, Anzei ger für Kunde der deutschen Vorzeit, 1835, bl. 299, en dat volgens den uitgever tusschen de jaren 1347 en 1414 moet geschreven zijn, wordt van de ‘makeleters van Dendermonde’ gesproken. Ook in Den langen Adieu van Eduwaert de Dene, een stuk dat dagteekent van 1560 [voor het eerst | |
[pagina 1262]
| |
gedrukt door Baron J. de St. Genois, Messager des sciences historiques, Gand, VI (1838), bl. 19 vlg.; naar een beter Hs. uitgegeven door Willems, Belgisch Museum, Gent, III (1839) bl. 102; herdrukt door Aug. Gittée, Volkskunde, Gent, V (1892), bl. 128], wordt die benaming teruggevonden: Adieu van Dendermonde Mackeleters.
Volgens Jacob vande Velde (Belg. Mus., III (1839, 176) is het woord af te leiden van makker of makkel, een Scheldevisch, ‘nog tegenwoordig een geliefde visch der Dendermondenaers’. Later moeten de Dendermondenaren den naam van knaptanders gedragen hebben. Laatstgenoemde schrijver deelt, in Wolf's Wodana, Gent 1843, bl. 189, dit ‘oud liedje’ mede: 1.
Ik kwam lestmael langs de Lombaerdstraet,
en ik vond daer een mooi meisken staen,
jolie, jolie, ons Katoken heette Benjamine.
Ik kwam lestmael langs de Lombaerdstraet;
ik vond daer eenen Brusselaer staen,
kiekenfreten, kiekenfreten, zeî de Brusselaer;
jolie, jolie, ons Katoken heette Benjamine.
2.
Ik vond daer eenen Antwerpenaar staen,
kauwetter, kauwetter, zeî de Antwerpenaer.
In de volgende stropken heet het: ‘op sinjoorken, zeî de Lovenaer’; - ‘bluscht de mane, zeî de Mechelaer’; - ‘stroppendrager, zeî de Gentenaer’; - ‘pelt ajuinen, zeî de Aelstenaer’; - ‘sluit de poorten, zeî de Ninovenaer’; - ‘stookt den oven, zeî de Eecloonaer’, terwijl de negende en laatste strophe luidt: Ik vond daer een Derremondenaer staen,
gy knaptander, gy knaptander, zeî de Derremondenaer.
‘De vrouw, welke my dit lied voorzong’, zegt J. vande Velde, ‘gaf my, overleveringshalve, de verklaring der verschillige spotnamen, waarop dit lied gegrond is ... Knaptander. By de Dendermondsche volksfeesten der vorige eeuwen, was de knaptand zoo onontbeerlijk als 't moedige Ros Beyaert, en diende om de toegesnelde menigte op eenen respectieven afstand te houden, wanneer 't gedrang den eerstoet met verwarring bedreigde. Hy bestond namelyk in een houten hoofd ten top van eenen langen stok vastgemaekt. Door een verborgen werktuig, dat de drager bestuerde, kon men het hoofd of doen gapen of doen knappen. Wanneer dus iemand den stoet te naby kwam, deed de knaptand zyn ambt en knapte den hoed of de muts van den nieuwsgierige vast, welke vervolgens, by 't opgaen van een schaterlach, tusschen het volk werd geworpen.’ Dat middeltje tot handhaving van de goede orde, | |
[pagina 1263]
| |
wordt eenigszins anders uitgeleid door Wytsman: ‘Le Knaptand est une tête de loup ou d'un animal quelconque, s'ouvrant et se refermant vivement et dont se coiffait l'un ou l'autre garçon. Pour bien remplir le rôle qui consistait à enlever adroitement les coiffures des paysannes ainsi que les chapeaux antédiluviens des bons campagnards, et à les rejeter dans la foule, aux acclamations des assistants, il fallait des gars agiles et solides, ne craignant ni les horions ni les querelles.’ Nog heden tijdens den ommegang, laat de knaptand, die werkelijk op de schouders wordt gedragen, zijne tanden zien, maar knapt noch mutsen noch hoeden meer, en het schijnt niet, dat de orde van den stoet bij dit nieuwe stelsel te lijden heeft. Overigens is het hoofdsieraad der boeren uit de omstreken van Dendermonde, zoowel als van elders, thans ook al gemoderniseerd, en zijn de ‘chapeaux antédiluviens’ zoo goed als verdwenen. Ofschoon de knaptanden, want de ommegang bevat er meer dan éen, op het programma van den stoet van 1754 (zie bl. 1256 hiervoren) niet vermeld zijn, toch hebben zij, in het ‘liedeken’ van dien stoet, hun couplet met het opschrift: ‘Den roemzuchtigen opgehangen en verrezen Dendermondschen Knaptand.’ Dit couplet is eene variante van het voorgaande: Zonder laten moest den knaptand ook daer zijn;
kon de vreugde niet verlaten,
schoon hij daer maer was in schijn;
[door zijn hooge wetenschap]
van gedurig knap, knap, knap,
deed veel boeren retireren
maer het draeide op hunne kap.
De regel, dien wij tusschen haakjes brengen, ontbreekt. Dit couplet staat zeker in betrekking met het feit door den Aalstenaar Cothem begaan, die een knaptand had genomen en opgehangen; wat aanleiding gaf tot Latijnsche en Nederlandsche epigrammata, mede door Wytsman, t.a.p., herdrukt, onder den titel van: ‘Aerdighe knie dichtiens teghen sekeren quidam genoemt Cothem hebbende willen ten spot voeren den onnooselen opgehangen Cnaptandt binnen Aelst.’ Ziehier een van die ‘kniedichtiens’: Aelst, in het fransch Alost, is soo veel als alsot:
soo past den naam wel op hun reênloos redenslot.
Syn die van Aelst al sot, en gy een Aelstenaer,
soo syt gy Cothem sot, oft niet seer verr' van daer.
De knaptand wordt insgelijks genoemd in str. 15 van Het steden mis-verstant (1687), voorkomend bij F.E. Delafaille, Gesch. van Mechelen, Mech. z.j. [1903], II, bl. 170. | |
Melodie.I. Wytsman, t.a.p., hierboven weergegeven. - Verschillende lezingen: - II. Den singende zwaan (Antw. 1655), Leyden, 1728, bl. 298, stem: ‘Gavotte italiene (sic) ofte: O Valenchiene, ofte: Aras, ofte: Iuffrouw Maryken’, voor het lied: ‘O Sinte Anna, moeder van de waerdste vrouwe’, en bl. 321, voor: ‘O Stanislae! wat zyt gy een eed'le spruyt’: | |
[pagina 1264]
| |
O Sin - te An - na,
Moe - der van de waerd - ste Vrouw /
Die ons voort-bragt 's He - mels Man - na,
Ie - sum, on - ser ziels Be - houw:
Ey! laet toe dat mij - ne keel /
Ver - ge - sel - schapt met de veel /
Singt en speelt uw groo - te deug-den
met een vroo - lijk Zwaans- ge - kweel,
III. O. en n. Hollantse boeren lieties, 2de uitg., Amst., z.j. (c. 1700), nr. 130: ‘Lalande’, en nr. 280: ‘Marleburgh’: Nr. 130. Nr. 280. De wijsaanduiding ‘Marleburgh’ wordt aangehaald door J.W. Enschedé, Marschen en marschmuziek, enz. in Tijdschr. voor N.-N. mzgsch. VI (1898), bl. 108. IV. Gentsch beiaardboek van Pater Wyckaert, a) bl. 36, met aanduiding: | |
[pagina 1265]
| |
‘Son alteze Imperial. Ghestelt den 11 Augusti 1663’; b) bl. 47, z.j., ‘Quartier’; c) bl. 71, met aanduiding: ‘Messieurs de Lille. Quart voor d' ure ghestelt Ao 1682’. Wij geven den aanvang van de bovenstem; c komt overeen met b: a) b) V. H. Sweerts, Innerlykke ziel-tochten, Amst. 1701, 4de druk, bl. 247, toon: Valencienne; of, La Lande’. Een vroegere bezitter van ons exemplaar schreef bij deze wijsaanduidingen de stemopgave: ‘Koks bruiloft’: Als d'Op - per - Ko - ning,
Door sijn on - be - paal - de macht/
't Hee - le aard -rijk gaf ten woo- ning
Aan het men-sche - lijk ge-slacht;
Gaf hy aan den Man daar by
Vee - le macht en heer - schap - py /
Dies hy /
door dees hoo - ge kroo - ning
Als een Heer te ach - ten zy.
‘Van de Kocks bruiloft’ wordt aangehaald in Het nieuwe vermakelyke Thirsis minnewit, Amst. II, 1731, bl. 128, voor: ‘Waarom schoonste oogen’. | |
[pagina 1266]
| |
VI. Carolus Tuinman, Mengel-stoffe van veelerlei stichtelijke gezangen, Utrecht, 1725, bl. 1, ‘toon: La lande’: He - mel en Aar - de
Bralt zijn Schep - pers groot - heid uit /
Die a - lom zig o - pen - baar - de;
Ja dus roept het min - ste kruid:
't Was dan bil - lijk dat mijn tong
Ook haar Ma - kers glo - ri zong /
En zig met die Rey - en paar - de /
Dat het door de Wol - ken drong.
Anders klinken: ‘Menuet de la Lande’, nr. 91, te vinden in het derde deel (1738) van Les parodies du nouveau théâtre italien, Paris, en: ‘Le marquis la Lande’, nr. 221, in het vierde deel derzelfde verzameling. - In den boeck der gheest. sanghen, I (Bliiden requiem), Ghendt, 1674, bl. 189, vindt men, voor het lied ‘Een vlamme viers’, de wijsaanduiding ‘Courante servante’ (zie ook hiervoren I, nr. 133, bl. 519, het lied: ‘Rijst uit den droom’, dat nochtans anderen strophenbouw heeft) oft ‘Hoort, lieve vrienden’ oft ‘Op den ommeganck van Dendermonde’. |
|