Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1057]
| |
295. Het ghinghen drie gespeelkens.1.
Het ghinghen drie gespeelkens
spaceeren in dat wout;
si waren alle drie bervoet,
den haghel ende snee was cout.
2.
Die een die weende seere,
die ander hadde huebschen moet,
die derde begonste te vraghen
wat heymelijck boelschap doet.
3.
‘Wat hebt ghi mi te vraghen
wat heymelijck boelschap doet?
het hebben drie ruytersche knechten
gheslaghen mijn lief ter doot.’
4.
- ‘Hebben drie ruytersche knechten
gheslaghen u lief ter doot?
een ander boel sult ghi kiesen,
ende draghen huebschen moet.’
5.
- ‘Soude ick een ander boel kiesen,
dat doet mijnder herten so wee:
adieu, mijn vader ende moeder,
ghi en siet mi nemmermeer!
6.
‘Adieu, mijn vader ende moeder
ende mijn ioncste susterkijn,
ick wil gaen ter linden groene,
daer leyt die alder liefste mijn.’
7.
Die dit liedeken dichte
dat was een ruyter fijn,
sinen buydel was seer lichte,
daer om drinct hi selden wijn.
1, 1. t.: gespeelkens goet. | |
Tekst.Antw. lb., 1544, nr. 80, bl. 119, ‘een nyeu liedeken’, hierboven weergegeven; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 69, bl. 176; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 118, bl. 225. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 442 en 163, waar de schrijver wijst op de woorden van Bartsch, Alte | |
[pagina 1058]
| |
französische Volkslieder, 1882, bl. XXVII: ‘Das Motiv der Drei ist ein alt volkstümliches.’ Over ditzelfde punt leest men bij Götzinger, Reallexicon, 1885, bl. 1096: Drei bezeichnet das abgeschlossene, vollendete, vollständige. In Volksliedern finden sich drei Rosen, drei Reiter zu Pferd, drei Häslein, drei Wolken am Himmel, drei Gäns im Haberstroh, drei Bursche, die über den Rhein ziehen, und vieles andre.’ | |
Melodie.Souterl. 1540, Ps. 109: ‘Die Heer tot minen Heere // die sprac - na de wise: ‘Het waren drie ghespelen // si waren vroech op ghestaen’. Bij een van de laatste stukken der Souterl.: ‘Pater noster’, vindt men de melding: ‘na de wise: Het ginghen drie ghespeelkens goet // spaceren in. Soectse (nl. de wijs) vore (d.i. hiervoren) opten 109 Ps.’; zoodat de melodie van dezen Ps. wel degelijk diende voor nr. 80, Antw. lb.. Misschien is de bij Ps. 109 aangeduide wijs de aanvang van het ‘out’ liedeken, dat tot het ‘nyeu’ aanleiding gaf. Wij laten de melodie volgen naar de Souterl. 1540, met aanduiding der variante voorkomende bij Clemens N.P., volgens Commer's uitgave: Ga naar voetnoot(1) Die Heer tot mi-nen Hee-re
Die sprac met claer ver-stant
Coemt sit - ten met groo-ter ee - re
Tot mijn-der rech-ter-hant.
Onder nr. 156 van Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 188, treft men, met het opschrift: ‘Het souden drie ghespeelkens goet / spaceren gaen in dat wout’, eene melodie aan door Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, II, nr. 477a, bl. 296, weergegeven in aeolischen modus: d d d f g a a, enz. Daar in de uitgave van 1539 de sleutel en ook de aanvangsnoten te hoog op den notenbalk zijn geplaatst, moet men naar onze meening lezen: c c c e f g g, enz. Aldus bekomt men, door transpositie van c in f, eene melodie niet zonder overeenstemming met de voorgaande: Wij wil-len ons gaen ver-hef-fen
Bo-ven al - le aert-sche dinghen
En - de clim-men met on - se ghe - dach - ten
Al on-der die se - ra-phi-nen.
| |
[pagina 1059]
| |
Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 1199, ‘stem: als't begint’, heeft de volgende zangwijs: Komt Tho-ma! laet de son-de /
Uws moedwils / en steeckt vry /
Uw' ving'ren in mijn' won-den /
Uw' han-den in mijn' zy, Uw' handen in mijn' zy.
Het woord ‘goet’, na het woord ‘ghespeelkens’, in de wijsaanduidingen van de Souterl. en van Een dev. en̄ pr. boecxken, misschien bijgevoegd onder den invloed van v. 1, str. 2 van het volgende lied, is overtollig voor het metrum. - In deze laatste verzameling vindt men nog, op bl. 62, voor het lied: ‘Och sterven mijnder natueren,’ de wijsaanduiding: ‘Sij ghingen alle drie bervoets’, ontleend aan het derde vers van de eerste strophe van het hier besproken lied. |