Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1021]
| |
A.1.
Daar was er laatst een mooi maagdetje fijn,
zij zou zoo gaarne matroosje zijn.
2.
Zij nam er dienst aan al voor zeven jaar,
om te gaan varen met haren minnaar.
3.
Zij moest er klimmen al op den mast,
zij bond de zeilen en touwen vast.
4.
Maar eer het schipje was aan het strand
was er een kleine matroosje bij d' hand.
5.
Ach, lieve moeder, en straft mij toch niet,
ik ben weest varen gelijk of ge ziet.
6.
Hoort, lieve meisjes, hoort vrij en loos (sic),
wilt er nooit varen als lichte matroos.
| |
[pagina 1022]
| |
Daar was laatst een meisje loos.
| |
[pagina 1023]
| |
Tekst en melodie A.Mondelinge overlevering uit Gent, met de herhalingen door de zangwijs aangeduid: - | |
Tekst B.Het vrolijke bleekersmeisje, Amst. C. van der Linden, z.j., bl. 22, ‘Het matrozen meisje, op een vrolijke wijs’. Zelfde herhalingen als in A. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 744, onder de liedjes, die honderd of bijna tweehonderd jaar oud zijn en nog altijd in den smaak vallen. Eerste strophe aangeh. door G.J. Boekenoogen, Onze rijmen, Leiden 1893, bl. 4, als ‘vervormd uit het nog niet geheel vergeten lied: ‘Daar was ereis een meisje loos’, enz. | |
Melodie.D. de Lange, J.C.M. van Riemsdijk en Dr. G. Kalff, Nederlandsch volkslb. uitg. door de Maatsch. tot nut van 't algemeen, 2de druk, 1897, nr. 112, bl. 151. |
|