Tekst.
Antw. lb., 1544, nr. 84, bl. 127, ‘een nyeu liedeken’, hierboven weergegeven; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 102, bl. 241. - Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 448, komt tot de slotsom, dat het lied naar Duitsche voorbeelden is bewerkt, alhoewel het geen van deze op den voet volgt. Voor de Duitsche bronnen, zie Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nrs. 1307-8, bl. 193: ‘Ich reit einmal zu Braunschweig aus’ en ‘Ich reit einmal zu Buschwert an’.
‘Te Brunswijck staet een hooghe huys’, aanvang van de tweede strophe hierboven, wordt aangehaald als stem: Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 198, voor: ‘Hoort nu al 't samen / bidt en waeckt’, en voor een der vier liederen beschreven door Wackernagel, Ldr. der niederl. Ref., bl. 13, 2de kol., namelijk het lied: ‘Adam was een verloeren man’, ook vermeld door Dr. F.C. Wieder, De Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900, Regist., nr. 34, en insgelijks te vinden in het voornoemde Paradiis, bl. 77, ditmaal: ‘op de wijse van 't liedeken van Munster’. Zie voor dit laatste lied: ‘Wie was die ghene die die looverkens brac’.