Tekst.
W.D. Hooft, Ian Saly (klucht), 3de druk, Amst. 1644, sign. A4, waar het lied, dat geen wijsaanduiding heeft, wordt voorgedragen door Martijntje, ‘een swanger vryster, singende aen de was-tobbe’, hierboven weergegeven; - Haerlems oudt lb., 27ste druk, 1716, bl. 75, zonder wijsaanduiding; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 118, bl. 279; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 153, bl. 271. Beide laatsten naar Haerlemsch oudt lb., met weglating eener zesde niet mede te deelen strophe, die bij W.D. Hooft echter niet te vinden is. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 432, met de woorden: ‘Onder vele vermeld ik slechts als een staaltje het dartele liedje van den minnaar, die zich onwetend houdt’.
De Klucht van Willem Dirkz. Hooft - die aanleiding gaf tot het woord Jansalie, d.i. een droomerige, onnoozele jongen - dagteekent van 1622; zie Witsen Geysbeek, Biogr. Wbd., III, 1822, bl. 307. Dit tooneelstuk bevat nog drie andere liederen; het eerste, dat het ontsluit: ‘Jan saly, Jan saly, hoe dus verby’; een ander: ‘Mijn vriest hier, mijn vriest daer, mijn vriest alsoo seere’; nog een ander: ‘Ick weet een aerdigh vroutje // die garen de bruyt waer’. Van het lied ‘Mijn vriest hier’, komt de melodie voor in Stalpaert's Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 268, waar zij dienst doet voor ‘Jesu kroont Felicitas’, en ook wordt aangehaald, bl. 1057, voor ‘Singht den Heer, inde eer’.
Duitsche bronnen: Böhme, Altd. Lb., nr. 483, bl. 598, en Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, II, nr. 460a, bl. 281, naar Melchior Franck, Convivium, 1621, en naar een vliegend blad van 1602. De Duitsche tekst die aanvangt: ‘Wo find ich dann dein Vaters Haus? // säuberliches Mägdlein!’, die ook voorkomt op een vliegend blad van het einde der XVIde eeuw en in H. Steuccius' lb. van 1602, was reeds in de eerste helft der XVIde eeuw bekend; immers in een quodlibet van Schmeltzel (1544) vindt men een fragment van de tweede strophe: ‘Wie komb ich vor dem Hund hinein? Du auserwältes frewelein.’