| |
| |
| |
230.
Daer wasser een meysje van Duynkerk gelaên.
| |
A.
Daer wasser een meysje van Duynkerk gelaên;
zy hadde heur mandetje met visch belaên.
'k H'ên hanen en rochen die levendig is.’
Een snaekje die buyten zyn venstertje lag,
hy nikte dat meysje wel den goeden dag.
verkoopt my ä scheuletje twee, drie of vier.’
- ‘Ik wil wel verkoopen, maer ye vraegt nae schul'n?’
- ‘Wel meysje, he' ye daer you mandetje nie vul?’
gelooft my, signortje, 'k en h'ên niet verkogt.’
1, 5. haan = knorhaan; rochen, in 't Vl. roch, rochen, voor rog, roggen. - 2, 5 en 3, 1. scheuletje, schuln, Vl., voor schar.
| |
| |
| |
Daar kwam een meisje van Schevening aan.
| |
B.
Daar kwam 'er een meisje van Schevening aan,
zij had er haar mandje met visch al gelaân;
zij riep voor gewis: ‘wie koopt er mijn visch,
haan en rog die levendig is?’
Een snaakje dat uit zijn venstertje lag,
die knikte dat meisje goeden dag;
hij riep: ‘met plaisier, zeg, zus, hoor eens hier,
verkoopt mij een scholletje maar drie of vier.’
- ‘Wie bruid jou te knikken, wie maakt je zoo groen?
Wat hagel, sinjeurtje, wat wil je mij doen?
Jij draait mij een loer, jou olijke boer!’
- ‘Wil jij niet verkoopen, loopt dan naar jou moer.’
- ‘Ik wil wel verkoopen, maar gij vraagt na schol.’
- ‘Wel meisje hebt gij dan uw mandje niet vol?’
- ‘Ja, haan en rog, die heb ik nog,
gelooft mij, sinjeurtje, ik heb nog niet verkocht.’
- ‘Maar allemaal hanen, daar heb ik niet an;
hebt gij bij geval geen pieterman?’
- ‘Ik heb er nog twee.’ - ‘En de mijne is drie.’
- ‘Ik geloof niet, sinjeurtje, voor dat ik het zie.’
- ‘Ei kom dan maar binnen, dan maak ik u los.
Wat heeft u dat zootje aan strand wel gekost?’
- ‘Een daalder, sinjeur, dat geef ik er veur;
geeft gij nu twee gulden, dan hebt gij 't niet duur.’
Dat snaakje, dat niet bloo was, die trok frisch van leer.
De meid werd verlegen: ‘foei schaam u, mijnheer!
Als gij het niet laat, mij vrij dan verstaat,
dan roep ik, jandome, de menschen van straat.’
Maar of sinjeur gek was, hij achten het niet;
hoe meer dat hij stompte, hoe meerder zij riep:
‘jandome, schei uit, betaalt mij geen duit!
laat mij, voor den Satan, de kamer maar uit!’
| |
| |
- ‘Zwijg stil, gij karonje, ik heb al gedaan,
daar hebt gij twee gulden, nu kunt gij maar gaan;
als Jakob wat zeid, mijn aardige meid,
dan moet gij maar zeggen: mijn visch ben ik kwijt.’
Oorlof, Scheveningers, die hanen verkoopt,
ik raad u, dat gij met pieterman loopt
van vreyers of mans, dan hebt gij geen kans
te proeven van levendige pietermans.
2, 4. scholletje, Holl. = Vl. plaat, pladijs. - 5, 2. pieterman, aan de Vl. kust aren, Fr. vive.
| |
C.
Een meisje die van Scheveningen kwam,
Een meisje die van Scheveningen kwam,
Die was voortaan met haar vischjes belaan.
Mie verkoopt de kandelaar,
Zij riep gewis: ‘wie koopt er visch?, enz.
'k heb rog en vloot die nog levendig is,’ enz.
| |
| |
Een heer die door zijn venster lag, enz.
die knikte 't meisje den goeden dag, enz.
Zoo wierd zij rijk op korten tijd, enz.
zoodat zij nu in een koetsken rijdt, enz.
| |
D.
Een meisken dat van Scheveningen kwam,
Een meisken dat van Scheveningen kwam,
Wie verkoopt de kandeleers?
Zij riep gewis: ‘wie koopt er visch? enz.
Een heer die door de venster lag, enz.
Hij knikte 't meisken goedendag, enz.
Zoo werd zij rijk op korten tijd, enz.
Zoodat zij nu in een koetsken rijdt, enz.
| |
Tekst en melodie. A.
De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, nr. 75, bl. 273. Alhoewel volgens D.C. van Duinkerksche visschers afkomstig, klinkt het lied niet in het dialect van Fransch-Vlaanderen; de uitgever bekent overigens, dat het mede in Holland wordt gezongen. Tekst B wordt dan ook door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 744, gerangschikt onder de Nederlandsche liederen waarvan sommige honderd, andere twee honderd jaar oud zijn, daar men ze reeds in volksliederboekjes van het laatst der XVIIIde eeuw aantreft en die echter nog altijd in den smaak vallen. - De melodie A is heden nog in Holland bekend.
| |
Tekst. B.
De spoorwagen vol met zedelijke liederen, (3de druk, Amst. F.G.L. Holst, z.j., c. 1840), 12de druk, z.j., bl. 29: ‘Het Scheveningsche meisje’, zonder wijsaanduiding.
| |
Tekst en melodie. C.
Door Juffr. Emerence De Tière gehoord te Basel (Oost-Vlaanderen) en door haar broeder, Nestor De Tière, en Jan Blockx, bewerkt in het lyrisch zangspel: De bruid der zee, Antw. 1901, derde bedrijf, vierde tooneel.
| |
Tekst. D.
Ons volksleven, Brecht, XII (1900), bl. 123; gezongen te Westerloo en omstreken, zonder wijsaanduiding.
|
|