Tekst en melodie.
Pol de Mont, Volkskunde, II (1889), bl. 71, en III (1890), bl. 17, mondelinge overlevering uit Wambeke (Brabant). Uit deze latere bewerking van het lied ‘Schoon lief, hoe ligt gy hier en slaept’, blijkt, dat de dichterlijke gewoonte van het meiplanten, tot heden toe in onze gewesten voortleeft. In den Zuid-Westhoek van Oost-Vlaanderen brengen de jongelingen, op Meiavond en de negen volgende avonden, aan de jonge dochters eenen mei, tak of plant, waaraan de eene of andere beteekenis, verschillende van persoon tot persoon, vast is. Tot deze zinnebeelden behooren: een palmen mei, buksboomtakje, - eeuwig groen: eene jonge dochter die altijd even frisch blijft; een paaschen mei, van wilgenhout, - het te vroeg uitbotten, of uitloopen, eene die te vroeg verkeert, enz.; zie Volkskunde, II, t.a.p.. Uit ons lied leidt P.d.M. af, dat de egelantier werd opgevat niet alleen als zinnebeeld van den doodslaap, zooals Snellaert, op Willems' Oude Vl. lied., bl. 238, leert voor het lied: ‘Daer is een maget vroeg opgestaen’, maar dat die boom ook als zinnebeeld der liefde gold. Inderdaad in onze oude liederen wordt de liefste steeds vergeleken met ‘eglantier, acoleye, violier, rosier, balsemier’. Zie Antw., lb., nrs. 7, str. 1; 43, str. 4; 117, str. 6; 118, str. 1 en nr. 172, str. 4. Zie mede Volkskunde, XI (1898-99), bl. 1 vlg., Meigebruiken in Vlaams-België, door Pol de Mont, en zelfde tijdschrift, XII (1899-1900), bl. 192, Spreekwoorden en zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden, door A. de Cock. Ook in Frankrijk, namelijk heel Franche-Comté door, bestaat nog het meiplanten; zie Revue des trad. pop., Paris, XIV (1899), bl. 299.