Het oude Nederlandsche lied. Deel 1
(1903)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 302]
| |
58.
| |
[pagina 303]
| |
2.
- ‘Ick ben een maeght,
een slecht schaep-herderesse,
mijn rijkdom is mijn vee;
mijn ouders oud die leerden my een lesse,
en 't was haer laeste bee:
gedenkt, ach kint, van wie gy zijt gesproten,
siet dat gy wel u schaepjes hoet,
gy zijt voor herders op-gevoed,
niet voor de grooten.’
3.
- ‘Ick sal u hooft een goude kroon op setten
en voeren doen een staf.’
- ‘O neen, u kroon die sou mijn eer verpletten
en voeren doen in 't graf.’
- ‘Mijn groote prael die sal u schand bedecken.’
- ‘Och, dat behoeden al de goon,
dat ick soud' om een konings kroon
mijn eer bevlecken.’
4.
- ‘In mijnen throon daer sult gy zijn verheven
en heerlick munten uyt.’
- ‘O neen, my lust in 't groene veld te leven
en werden 's herders bruyd,
en zijn een coningin van vele schaepjes:
een dichte linde is ons throon,
een roose-krans van bloemen schoon,
pronck voor de knaepjes.’
5.
- ‘Wat geeft u 't veldt en dese boomgewassen?
wat gaet gy, herderin,
des morgens vroegh, door daeuw en plassen?
Streckt liever niet u sin
te zijn omringt met goudt, en blank beperelt,
voor 't veld, een schoone marmervloer,
een coning, voor een lompen boer,
een pronck der werelt?’
6.
- ‘Natura heeft, o vorst, doe sy my teelde,
geen kroone toe-gevoeght,
en nu fortuyn my geen gebied medeelde,
soo ben ick wel vernoeght,
en sal op 't veld of in bosschagie woonen
in stille rust en nedrigheyd;
dus bid ick dat sijn Majesteyt
mijn wil verschoonen.’
| |
[pagina 304]
| |
7.
- ‘Onnoosle maeght, hoe zijt ghy soo versteken,
van weeldens soet aenschijn?’
- ‘Sijn Hoogheyt weet, eer ick mijn trouw sou breecken,
so straf mijn God Jupijn;
want in mijn hert heb ik een lief verkoren,
en aen hem die daer, door 't geboomt,
met sijn bewolde schaepjes koomt,
mijn trouw gezwooren.’
8.
- ‘Wel gaet en blijft, ghy boertse herderinne,
met uwen boer in 't wout,
zaeyt, maeyt en plant, en soeckt u kost te winnen
wanneer gy zijt getrout.’
- ‘En gaet ghy koningh, ick blijf in bosschagie:
gaet by u juffers in het hof,
versoeckt die, door u konings lof,
tot snoo boelagie.’
1, 4. t.: en kroningh. - 5, 3. t.: voor daeuw. - 8, 5. ick blyft. | |
Tekst.Haerl. oudt lb., 1716, bl. 79: ‘'t Samenspraeck tusschen een Koningh en een herderin’, zonder wijsaanduiding, onderteekend C. Stribe (Cornelis Stribee geb. 1619), hierboven weergegeven. Zie J.H. Scheltema, Ndl. ldr. uit vroegeren tijd, bl. 395 waar vermeld wordt Stribeés Chaos; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 140, bl. 336, ‘De Koning en de Herderin’; - Delfschen Helicon, Amst. 1720, bl. 72, ‘'t Samen-spraak, tusschen een Koning ende eene Herderinne. Op een fraeye stemme: ofte Franco voys’. | |
Melodie.D.P. Pers, Gezangh der zeeden, Amst., 1669, bl. 41, ‘stemme: Ach, schoone nymph, besiet een machtigh koningh’, voor: 't Is langh voirseyt, die in Gods rijck wil treden’. Zelfde wijsaanduiding en melodie met enkele varianten; H. Sweerts, Innerlykke ziel-tochten, 4e uitg. Amst. 1701, bl. 47, voor: ‘Myn ziel wat wroet gy noch’; - Den singende swaan, Leyden, 1728, bl. 106, voor: ‘All' wie begeert sig zelven te begeven’; - Nut en dienstig zangboekje, door H. Arondeus en C.V. Ollefen, Amst. G. Holmes (einde der XVIIIe eeuw), bl. 191, voor: ‘Komt jonge jeugd, en wilt op heden paren’. - Aangehaald als wijs: Den sing. swaan, bl. 324, voor: ‘Komt hier, ô menschen’; - Thirsis minnewit, Amst. z.j., III, bl. 66, ‘stem: Ey, schoonste nimph’, voor het lied: ‘Ey, ziet de bruyd’; Het nieuwe vermakelyke Thirsis minnewit, Amst. z.j., III, bl. 126, ‘stem: Ay, schoone nimph’ voor het lied: ‘Ay, Clorida aenziet u trouwe harder’; - 't Groot Hoorns .... lb. (vervolg), Amst. z.j., bl. 58, voor het gemelde lied: ‘Ey, ziet de bruyt’. |