Toneel
(1996)–Don Duyns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||
[pagina 132]
| |||||
Personages
(tekst Johnny Jordaan uit Ze kunnen mij nog meer vertellen, Bruna 1972) | |||||
[pagina 133]
| |||||
Deel 1
| |||||
[pagina 134]
| |||||
Boerenkool komt me m'n neus uit.
En de Worst ook!
(Korte stilte)
Ik was de jongen met het gouden hart.
Ik kon een paard in gestrekte draf tot stilstand
brengen.
Lieveheersvogels troosten tegen mijn zachte dikke
wangen.
Dankzij mij kan Nelly weer zien.
Hebben ouwe Kee en Willem een prachtig orgeltje.
En heeft Bruin Boon geen praatjes meer.
Ik was een bijzonder kind; en dat was ik.
Maar ik kan dat roggebrood nog steeds niet door m'n
strot krijgen.
Ik ving palingen zo dik als m'n lul.
Had een vogeltje onder m'n pet.
Ik was een bijzonder kind...
(Hij staart voor zich uit)
Laat me toch alleen.
Ik heb jullie niks gedaan.
Ik was gewoon aanwezig.
Dat heeft niks te maken met wat er
gebeurd is.
Ik kende dat meisje niet eens.
Hoe kon ik weten of ze nog maagd was.
En dat ze zo jong was...
ja, hoe had ik dat moeten weten?
Is zoiets te zien aan de borstjes?
Aan het gezichtje?
Of aan de buik?
Ze was zo rijp, ik moet het zeggen;
zo rijp.
Ze was gewoon te rijp.
| |||||
[pagina 135]
| |||||
Daarom is het denk ik gebeurd.
Daar heb ik niks mee te maken
dat zij zo rijp was.
Ze was gewoon rijp.
Op barsten stond ze.
Goddomme, als ik daar nog aan denk...
(Stilte. Trom herneemt zich. Eet een wafel)
In de zomer kun je hier de Grutto zien.
En horen.
Moet je heel stil wezen
en verdekt in een greppel gaan liggen
met twee plaggen gras over je heen
dan kun je hier de Grutto horen
en zien.
(Stilte. Trom zweet. Hij komt dichterbij. Spreekt zachter)
Wat er allemaal
over mij verteld wordt
is niet waar, hoor.
Tenminste, het meeste daarvan
is niet waar.
Neem dat maar van mij aan.
Ik ben een gezonde Hollandse jongen
met blozende wangen
dus aan mij is niks verkeerds hoor.
Neehoor. Echt niet.
Maar het zijn die praatjes.
Die achterklap.
Het komt gewoon
omdat ik iets steviger gebouwd ben
dan de ‘gemiddelde’ Nederlander.
Maar wat is nou gemiddeld?
Wat is normaal?
| |||||
[pagina 136]
| |||||
Ik weet het niet hoor.
Het is allemaal erg teleurstellend.
Als er zo over je gepraat wordt.
Dat mensen op een dergelijke manier
over je denken.
Dat geeft toch aan dat er iets mis zit
in de hoofden van die mensen!
Dat daar de schimmel zit, de worm.
Nee, de mens is de mens een wolf.
Neem dat maar van mij aan.
(Korte stilte)
Ja, ik ben een gezellige prater.
Altijd al geweest.
Zit in de familie.
Zeggen ze.
De Trommen weten hun mondje wel te roeren
zo luidt hier in de buurt het gezegde!
Haha.
En zo is het ook.
De Trommen weten hun mondje ook goed te roeren.
Maar nu zijn ze allemaal dood.
Pa, ma, de geit, Nelly.
Ja, ik ben hier nog.
Maar dat is alleen om bepaalde zaken te regelen.
Dat alles wel even goed afgehandeld wordt.
Ik haat onzorgvuldigheid.
Waar is die klote-ezel?
(Trom kijkt om zich heen. Roept)
Klote-ezel!
Hmm.
Geen spoor van de klote-ezel.
Alleen maar klote-muggen.
Ik heb het niet op muggen.
| |||||
[pagina 137]
| |||||
Helemaal niet.
Parasieten zijn het, muggen.
Ze zuigen je leeg
en wat krijg je ervoor terug?
Stank voor dank.
Bulten over je hele lichaam.
Ook op je paling,
want die beesten zijn schaamteloos.
Durven alles.
Steken je zo in je eikel,
als je niet uitkijkt.
En omdat ik vrij dik ben,
ja, mijn naam zegt het al,
is er voor die beestjes heel veel
om in te prikken.
Heerlijk zacht, roze baby-vlees.
Een paradijs!
Maar kut, wat ben ik eenzaam.
(Stilte. Trom neuriet een liedje)
Vroeger heb ik veel gedanst.
Als knaap.
Had ik het Gouden Diploma voor
Vrije Dans, afdeling Noord-Holland.
De Foxtrot, De Tango, De Driekusman.
Die beheers ik allemaal.
Je hoefde maar de fluit aan de mond te zetten
of hops! daar ging ik.
En met die beentjes van de vloer.
Ja, als knaap, ik...
De vrouwen waren er wild van, weet u.
Ze begonnen al te soppen
als ik de dansvloer betrad
gleden zo hun houten stoeltjes af.
| |||||
[pagina 138]
| |||||
Daar heb je Trom
werd er gefluisterd.
En Trom glom
van trots
dat kunt u geloven!
Het gouden diploma...
(Stilte. Trom zet aarzelend een danspas, maar kan de juiste maat niet vinden. Uit de verte klinkt ijle muziek)
En nu sta ik hier.
Te wachten op de melkboer.
De melkboer met zijn pet.
Zijn geweer. Zijn knuppel.
Hij komt me halen; de melkboer.
Mij en mijn ezel.
Trom, zal die zeggen,
Trom, jij komt mee.
En mee is mee.
En godvergetenkutklotetering;
mee zal ik moeten gaan.
Mee naar het donkere kamertje.
Waar de maden op me wachten.
En de ratten.
Waar de schimmel langs de muren kruipt,
wachtend op een kans om me op te vreten.
Mee neemt hij me, mee.
Klote-melkboer,
Klote-muggen.
Klote-ezel.
Kut-land.
(Stilte)
En als ik dan 's nachts
in mijn bedje lig
en droom van Klara en Klazien
| |||||
[pagina 139]
| |||||
en het zweet dik van mijn kop druipt
dan vraag ik, nog één keer
wie zorgt ervoor dat het licht uitgaat?
En weer aan?
Wie zorgt daarvoor?
Wie?
Wie?
(Stilte. Trom buigt zijn hoofd. Een ezeltje balkt)
| |||||
[pagina 140]
| |||||
Deel 2
| |||||
[pagina 141]
| |||||
en m'n leven is een voetbal.
Zonder voetbal geen bestaan.
(Korte stilte. Abe rochelt)
Het natte gras op zondagmorgen.
De witte kalklijnen.
Strakgespannen netten, opbollend in de wind.
Het lederen monster.
M'n goedgevette kicksen.
De stalen fluit van de referee.
De zwellende kuiten
het geile gevoel
als de bal het net raakt...
als m'n vuist de lucht ingaat...
als ik word bedolven onder een massa
kleverige, zweterige, snuivende
mannenlichamen, om me heen louter
mannenlichamen...
(Korte stilte)
Met de jongens onder de douche.
Ach ja, met de jongens onder de douche...
(Stilte)
Ze zeiden
dat ik een hersenbloeding had gehad.
En ik zei
Winterpeen, Slaggitaar, Elleboog.
Ze zeiden dat ik in de war was.
En ik zei
Schuiftrompet, Supermarkt, Pielemoos.
Dat zei ik.
Of ik in de war was.
Welnee.
Er voer een stoomschip in mijn hersens,
maar zorgen...
| |||||
[pagina 142]
| |||||
welnee.
Ik ken geen zorgen.
Niet meer.
(Korte stilte)
‘Leg neer die bal, vuile rotboer!’
‘Niet op goal schieten, lelijke aardappeleter!’
Wel verdomme.
Negentien jaar.
Negentien jaar heb ik.
Negentien jaar ja!
In oranje. In het oranje-hemd.
Gesteund door het legioen.
Langer dan wie ook heb ik
in het oranje-hemd gespeeld;
en wie weet dat nog?
Is er nog iemand
die zich dat herinnert?
Of ben ik de enige.
Ik liep de 100 meter in 10.9
op krás ja,
toevallig wel op krás
wie doet me dat na
tegenwoordig, wie?
En ik kon óók naar Italiën hoor, zeker
vaak hebben ze me gebeld
maar ik wou Friesland niet missen
mijn land, Friesland
mijn land
geen gekkigheid hoor
miljoenen kon ik verdienen
naar huidige maatstaven gemeten
miljoenen
de 100 meter in 10.9.
| |||||
[pagina 143]
| |||||
19 jaar in oranje
in het oranje-hemd
nou...
ik hoor er niemand meer over
alsof het niet gebeurd is
het gouden binnentrio vormde ik
nota bene
met Wilkes en Rijvers en...
het gouden binnentrio
en ik kon ook naar Italiën hoor
maar ik ging niet
Abe ging niet.
(Korte stilte)
Ach weet je,
als de vliegtuigen overkomen
dan denk ik weleens
wat doe ik hier
zo alleen
op de grond?
Op wie ben ik
hier eigenlijk aan het wachten?
Zien ze me wel
van daarboven?
Vliegen ze niet te hoog
om mij te zien zwaaien?
Ik zwaai met de Friese vlag
de vlag wappert in de wind
hoezee.
Fryslân boppe!
En de piloot
opent zijn raampje
werpt een witte bloem
naar beneden.
| |||||
[pagina 144]
| |||||
Kijk!, ik klem hem
tussen mijn tanden,
een roos van vlees.
De piloot ziet van boven
een groene rechthoek
met witte lijnen, ja!,
het is een voetbalveld,
het Abe Lenstra-stadion,
vernoemd naar één van de allergrootste
zo niet de allergrootste
ik dus, Abe.
Ze zeiden
dat ik nooit meer zou lopen
nooit meer een passje met binnenkant voet
zou kunnen geven;
dat zeiden ze
ze hadden het lef
dat te zeggen.
ik lachte ze uit.
Wat?! Nooit meer een passje,
wat nooit meer lopen,
moet jij 's opletten,
voor de haan driemaal kraait
sta ik weer in de wei.
Haal ik mijn hand door mijn haar
zet ik mijn vuisten in mijn zij
en ik win ik de toss
en dan moet jij 's opletten;
dribbels van voor naar achter
en van links naar rechts
ik dribbel
en sta plots stil
| |||||
[pagina 145]
| |||||
met de voet op de bal, als een veldheer,
dát maakt indruk
want ik ben Abe en Abe is ik.
De 10.9 op krás ja, toevallig wel.
(Korte stilte. Abe poetst zijn fluit)
Ach weet U, van 't profvoetbal
heb ik nooit iets willen weten,
achteraf misschien stom
maar achteraf
is maar achteraf
en ik ben nu nog
wat ik altijd ben geweest
een oprechte amateur
en een oprechte Fries.
(Abe probeert op te staan. Valt. Huilt)
Ach...
neon-licht, schapenkaas, hondenvoer...
geitensik, schedeldak, modeshow...
wentelteef, hefmobiel, vrouwenvlaag...
neuspiano, etterbuil, etenswaar...
trekkertrek, rodelbaan, skutsjesiele...
nestor, buitenband, edelweiss...
ach, Abe...
Abe.
(Hij zwijgt. Hij huilt)
| |||||
[pagina 146]
| |||||
Deel 3
| |||||
[pagina 147]
| |||||
in verband met de suiker.
En nu met die bloeddruk is ook nog alles zoutloos.
Koken is er dus niet meer bij.
De aardigheid is er af.
Lezen doe ik nog heel veel.
Ik doe het iedere dag en vind het zalig.
Een prachtige streekroman, een mooie doktersroman.
Een romantische roman vind ik geweldig.
Daar breng ik m'n dag mee door.
En dan doe ik nog aan gobelin borduren.
Ik heb al heel wat oude meesters geborduurd.
Rembrandt, de Nachtwacht, Van Gogh.
Lezen doe ik niet graag in een stoel.
Ik lees altijd in m'n bed.
Ik heb alle boeken over heiligen
en het katholieke geloof gelezen.
Er is op 't ogenblik niks nieuws op dat gebied, geloof
ik.
Ik ben nu bezig in een prachtig boek
‘Onze katholieke kerk’,
een heel groot dik boek,
waar alles in staat vanaf het begin van onze kerk.
Haast iedere dag lees ik in de Bijbel.
Want er staan prachtige verhalen in.
Ik lees ze en herlees ze.
Dat is geen comedie, hoor.
Het is ongelogen echt waar.
(Korte stilte)
We hebben een gezellig huis, Ton en ik.
Ton is mijn makkertje.
We hebben elkaar ontmoet in een bar in Den Haag.
Het was liefde op het eerste gezicht.
Ik wist wel dat het bestond,
| |||||
[pagina 148]
| |||||
tuurlijk wist ik dat,
ik was niet achterlijk
maar ik had altijd van mijn Totty gehouden.
Ineens was het afgelopen
ik hield nog wel van haar maar
meer als een kamaraad
en dat kon zij niet opbrengen,
wat logisch was.
Maar ik heb haar nooit losgelaten
zij en mijn dochter hebben nooit geen
broekie of rokkie hoeven kopen,
van hun hele leven niet.
Ik heb er veel verdriet van gehad
en nog
ik heb m'n eigen zelfs van kant willen maken.
Ja, ze zeggen wel
iemand die het zegt, die doet het niet
maar ik deed het wel
ik sprong op de Haagweg
uit een rijdende auto van honderd kilometer,
ik wou echt niet meer leven.
Sindsdien zijn Ton en ik niet meer uit elkaar geweest.
We hebben een gezellig huis, samen.
we hebben wat klassiek en antiek door elkaar;
leuke persjes op de grond
mooie porceleinen beeldjes
en die dingen, erg gezellig, daar leef ik voor.
Ik woon hier graag.
We hebben zes heerlijke honden
en daaraan heb je ook je zorg met het klaarmaken van
eten.
Vijf witte dwergpoedeltjes
en één Yorksterrier.
| |||||
[pagina 149]
| |||||
Als het goed weer is
en er staat niet zo'n harde wind
ga ik ermee wandelen.
Gewoon voor m'n lol.
(Korte stilte)
Ik denk veel na
over alles wat er gebeurd is.
Er zijn veel slechte mensen,
maar die komen overal en in alle lagen
van de bevolking voor.
Als je denkt dat je de goeie hebt,
heb je de verkeerde.
Ik ben er van afgestapt om vrienden
om me heen te hebben.
Ik heb het goed zo.
En wie dan een keertje langskomt...
da's mooi meegenomen.
Vriendschap die ik altijd getracht heb te vinden
heb ik nooit gevonden.
Buiten Ton dan.
En buiten Tante Leen dan.
Ik vind het beter zo.
Liever dat dan
allemaal vrienden om je heen
die geen vrienden blijken te zijn.
Ik heb veel gegeven in m'n leven,
en nog, als het enigszins kan,
maar nooit iets terug gekregen.
Ik klaag niet
het is gewoon zo.
(Korte stilte)
Ik zeg vaak in mezelf
John, zeg ik dan,
| |||||
[pagina 150]
| |||||
John, wie ben jij,
arme Jordaanse jongen,
dat je dit allemaal hebt mogen meemaken.
Die carrière bedoel ik.
En dan heb ik nergens spijt van.
Van m'n hele leven niet.
Ook niet van m'n daden, verkeerde daden.
Je hebt natuurlijk altijd geld nodig, hè.
Maar als ik alles mag betalen,
kán betalen,
om te eten en te leven
ben ik een gelukkig mens.
Ik zou echt m'n leven niet meer terug
willen draaien.
Ik zou wel willen
dat ik niet ziek was.
Ik heb een heel bijzonder leven gehad
en het is fijn zoiets mee te maken.
Het is ook fijn als je
belazerd bent geworden in het leven.
Want daardoor krijgt je leven
een goede inhoud.
Je komt door alle rotzooi zelf
op het goede terug.
Dat is mijn mening.
En dan heb je medelijden
met de mensen die je nare
dingen hebben aangedaan.
Want het komt allemaal weer op
hun eigen hoofd terecht.
Zo zie ik het tenminste.
Dat geeft mij rust.
(Korte stilte)
| |||||
[pagina 151]
| |||||
Wat ik heb meegemaakt
in mijn carrière
dat gebeurt één keer in de driehonderd jaar,
zo'n uitschieter.
Dat hebben ze wel eens voor me uitgerekend.
We hebben de Beatles gehad,
maar die zijn niet te vergelijken
met wat ik heb meegemaakt
in dit kleine Nederland en België.
Wie ben ik dat ik dit heb mogen meemaken?
(Korte stilte)
En als ik nu nog mag beleven
dat mijn kleinkinderen
een grote kerel en een grote vrouw worden,
zal ik heel erg gelukkig wezen.
Maar eerlijk gezegd geloof ik niet dat ik dat haal.
Want zoals ik me soms voel
met die pijn in mijn hart en de borststreek en in mijn
arm
dan denk ik bij m'n eigen
‘'t gaat niet door, 't gaat niet verder.’
Maar andere dagen voel ik me ook weer erg goed.
We zullen wel zien hoe het komt.
Wat komt, komt.
(Korte stilte)
Ik heb nergens spijt van.
Nergens.
En dat waar ik mee geboren ben
dat is iets tussen de Lieve Heer en mij.
Als dat kwaad is...
dat kan ik niet geloven.
(Stilte)
Ik ben helemaal klaar
| |||||
[pagina 152]
| |||||
voor de dood,
helemaal.
En als er
een hemel is,
wat ik eigenlijk zeker weet-
ik heb hem nog nooit gezien,
maar in mijn geloof is ie d'r-
dan geloof ik
dat er ook voor mij
een plaatsje is.
Maar daar denk ik niet iedere dag aan.
Er is ook
nog nooit
iemand
uit teruggekomen.
En van horen zeggen liegt men veel.
Heel veel.
(Johnny slentert langzaam weg. Hij draait zich nog even om)
JOHNNY
Bedankt... lieve mensen... bedankt...
(Johnny zucht)
| |||||
[pagina 153]
| |||||
Deel 4
| |||||
[pagina 154]
| |||||
een luchtspiegeling
duizenden meters onder de zeespiegel
wij hebben alles aan mij te danken,
ik met mijn vingertje
mijn machtige vingertje,
kijk,
dit is 'm,
het vingertje dat ik in de dijk stak
hiermee,
ja, kijk maar goed,
redde ik miljoenen mensen.
Ach nou,
jullie hoeven me niet steeds te bedanken
maar een medaille
of een beker
zou toch wel aardig zijn,
ik bedoel; wat ik gedaan heb
zouden een hoop andere jongens
nooit gedaan hebben,
andere jongens spelen
andere jongens snijden wapens uit hout
andere jongens trekken aan elkaars lul
gooien met modder
achtervolgen naakte meisjes
plassen tegen de wind in
hebben autootjes
en elastiekjes,
ik niet,
Hansje niet,
ik heb alleen mijn vingertje
mijn magische vingertje
het episch centrum van mijn universum
het vingertje is buigzaam
| |||||
[pagina 155]
| |||||
strekzaam rekbaar draaibaar
ik hou het vingertje in conditie
door elke dag oefeningen te doen
(Doet voor)
dit is de zon
dit is de maan
en hopla! Rond ga ik weer
rond
rond!
(Korte stilte)
Het was een regenachtige dag
moeder zei Hansje blijf nou binnen!
Doe je kraagje recht!
maar Hansje bleef niet binnen
en deed z'n kraagje niet recht
nee
Hansje liep naar buiten, de dijk op
Oef! Machtig!
Kijk nou toch 's die golven
stukslaand op de pier
donderende schuimkoppen
grijze draken...
Ome Dries op zijn kotter
haalt de garnaaltjes binnen
de wind blaast door mijn haren
ik voel me heel, heel Hollands
wind, regen, de zee, ome Dries daar in de verte
plotseling Zwarte Wolken
onheil uit het noorden
een hels gejank
de wind slaat in de touwen
ik zie ome Dries gillen en overboord slaan,
even later, niks meer,
een metershoge golf
| |||||
[pagina 156]
| |||||
soort van flatgebouw;
komt recht op me af
slaat stuk op de dijk
ik word het land opgeworpen
en dan opeens zie ik het
het gat
het gat in de dijk
en terwijl de golven naderen, huizenhoog,
ren ik, juich ik, hijg ik, schreeuw ik
en breng ik mijn vingertje in stelling
en duw het in de dijk
in de modderige dijk
voel hoe ik één wordt met de dijk
met de zee met het land met de wolken
de golven slaan zich stuk
op mijn vingertje
ome Dries wordt op de wal geworpen
dood en verzopen
maar ik voel niks meer
zie niks meer
hoor niks meer,
ik ben een vingertje geworden
en dat vingertje steekt in de dijk
ik ben een vingertje!!!
(Stilte)
Er gaan geruchten
over ene Petertje
Petertje uit de polder
de zoon van de sluiswachter
van de Haarlemmermeer
dat die Peter
die bleeksmoel
dat die eigenlijk
| |||||
[pagina 157]
| |||||
- en niet ik -
het gat in de dijk heeft gestopt
en niet met zign vinger
maar met z'n hele vuist!
smakeloos
ik zeg u het is laster
pure laster
smerige praatjes van jaloerse mensen
oh ja, want daarin zijn wij zo klein
zo klein
wij Hollanders
voelen ons het meest op ons gemak
als we een ander naar beneden kunnen halen
als we een ander kunnen belasteren
maar nee;
ik verzeker u
ik was het
ik met mijn wijsvinger
en niet de een of andere beunhaas
snotjong
imitatie-Peter.
(Korte stile)
Dapper zign.
Dokter Boekman is m'n vriend
dat heeft-ie zelf gezegd
toen-ie vader kwam onderzoeken.
Vader was blauw
hamerslagblauw
ik deed iets dappers
ik stak mijn vinger
in z'n stijfgeworden mond
kaakkramp.
Ik kreeg 'm er amper weer uit.
| |||||
[pagina 158]
| |||||
Met de dijk was het anders
die ging niet dood.
Nee moeder, je moet niet huilen.
Vader was blauw.
(Hansje staart in de verte)
Wat er later gebeurd is dat weet u
of eigenlijk dat weet u niet,
dat is namelijk wat er gebeurd is
ik ben vergeten, totaal vergeten
niemand weet het meer
er wordt niet meer over gepraat
alsof het zomaar iets was
maar het was niet zomaar iets
ik heb het land gered
een held
dat ben ik
een Hollandse held
maar nee
sssttt, mondje dicht
laat Hansje maar schuiven
die eeuwige bescheidenheid...
kut-calvinisme!
geen medaille
geen dankwoord
geen flesje drank
geen kerstpakket
niks
geen zoen van de koningin
geen fan-mail
ik ben maar gewoon Hansje
Hansje uit de polder
een zompkloot
ach, Hansje...
| |||||
[pagina 159]
| |||||
(Korte stilte)
Ik werk nu bij een belastingkantoor
in de Flevopolder
interessant wear, daar niet van
en het houdt je van de straat
maar toch niet van dat je denkt van nou
daar maak ik wat mee...
eigenlijk had ik toneelspeler willen worden
met mijn klompen
op de houten planken
en wijzen met mijn vingertje
de mensen laten lachen en huilen
en emoties laten beleven
en ze met één van mijn stem
werelden van gevoel laten ondervinden
(Schraapt keel)
water
zee
strand
zonnestraal
storm
meeuw
hersentrilling
waterkou
hamertenen
evolutietheorie
schijnbeweging
ha!
(Hij staart naar zijn vinger. Stilte)
| |||||
[pagina 160]
| |||||
Deel 5
| |||||
[pagina 161]
| |||||
HANSJE BRINKER
Daar!
daar in de verte zie ik ze naderen
de zwarte hordes
het voetvolk
de mannen met de gulzige kaken
ze komen ons halen
ik zweer het je
onze tijd is om
vergeet het maar
die lamp gaat voorgoed uit
finito
eindspel
uit.
ABE LENSTRA
Geef me een bal
en ik leg hem in m'n nek.
Zonder met m'n ogen te knipperen.
Wedden?
JOHNNY JORDAAN
Jongens
ik krijg het koud
m'n galblaas begint op te spelen
ik weet niet hoe of ik het heb
het is alsof
er een gordijn van ijs
om mijn hart is gelegd
ik voel me plotseling zo vreemd
alsof...
alsof er niemand is die om me geeft.
Ik zou maar het liefst
een liedje willen zingen
en de rest compleet vergeten
ik bedoel
de wereld om me heen
en alle mensen op die wereld
compleet vergeten.
| |||||
[pagina 162]
| |||||
ABE LENSTRA
Of dat ik met de bal aan de voet
tot aan de vijandelijke zestien meter optrek
een schijnbeweging naar rechts maak
en hem dan met links keihard inpegel
dat kan ik ook.
HANSJE BRINKER
Ik zweer je
ze rukken op.
DIK TROM
Maar wie dan?
HANSJE BRINKER
De golven,
ze zinnen op wraak.
(Korte stilte)
Weet je,
vroeger
als ik bij mijn oma op schoot zat
en haar oude hartje hoorde kloppen
in de bleke borst
dan moest ik dikwijls huilen
omdat ik dacht
straks is zij dood
en leef ik nog voort,
snappen jullie dat?
ABE LENSTRA
Een hoge voorzet
ik neem hem zonder te kijken
op mijn slof
keeper totaal verbluft!
De omhelzing
van mijn ploegmakkers
heb ik maar amper
overleefd.
DIK TROM
Ik ben bang;
bang
dat ze ons vergeten zijn.
Dat er niemand meer komt
| |||||
[pagina 163]
| |||||
dat ze denken
laat maar zitten,
we hebben ze niet meer nodig
het kan ook wel zonder hun.
JOHNNY JORDAAN
Dat kan ik niet geloven
dat de mensen zo harteloos zouden kunnen zijn
daarbij
je hebt altijd nog de dieren,
de dieren die vertrouw ik
de dieren die vinden in mij een vriend
en ik bij hun
vice versa.
ABE LENSTRA
De schaar?
die kan ik ook
rechts over links
of links over rechts,
wat je maar wilt.
Ik heb alles in huis,
dank u.
JOHNNY JORDAAN
Weet u wat ik nou het meest
mis?
Het applaus
het gulle geluid
van tienduizenden klappende handen
och
ik weet nog goed
het San Marco plein
zwart zag het er
van de mensen
en allemaal klapten ze
voor mij
het is niet zozeer de waardering
maar meer het feit
dat je bestaat.
| |||||
[pagina 164]
| |||||
HANSJE BRINKER
Als het nacht wordt
en donker
ben ik niet bang,
ik vrees het duister niet
want ik weet
ooit gaat de zon weer schijnen
en zal ik weer buiten huppelen
en bloemen uitdelen
en door eerzame moeders
over mijn haar geaaid worden
en de mensen zullen zeggen
Hansje
och Hansje, dat is zo'n goeie jongen
een fijne knaap,
echt een fijne, lieve
Hollandse jongen
met een gouden hart.
JOHNNY JORDAAN
Help!
ABE LENSTRA
Ja Johnny, ja.
We komen allemaal eens aan de beurt.
JOHNNY JORDAAN
Help!
DIK TROM
Rustig Johnny, rustig.
JOHNNY JORDAAN
Ik wil niet in het zwarte gat!
HANSJE BRINKER
Je moet John, je moet.
JOHNNY JORDAAN
Ze komen op me af
met duizend vuurvliegen tegelijk
helse hordes!
o nee zeg
ik geloof dat ik moet kotsen
was ik maar
bij moeder thuis gebleven
o nee hè
aaagh!!!
| |||||
[pagina 165]
| |||||
(Hel licht. Geraas. Johnny hangt bewegingsloos in zijn stoel)
DIK TROM
Wat moet ik er van zeggen?
hij was een fijne vriend
zolang het duurde
en het duurde veels te kort
maar
zo is het leven.
HANSJE BRINKER
Ja,
zo is het leven
het is een kwestie
van geven en nemen
en wie altijd achteraan de rij gaat staan
die redt het nooit.
(Korte stilte)
DIK TROM
Evengoed
was het een fijne vent.
HANSJE BRINKER
Een hele fijne vent.
DIK TROM
Zeker.
(Korte stilte)
DIK TROM
Een fijne vent
HANSJE BRINKER
Fijne vent.
(Korte stilte)
ABE LENSTRA
Goooaaalll!!!!
(Orgelmuziek)
| |||||
[pagina 166]
| |||||
Deel 6
| |||||
[pagina 167]
| |||||
zumpe zumpe
kabamza!
oorlogstrauma
klepperband
anton mussert
holland
hollandia
klap
boem
nelly
baas van driel
hilda von gleck
karel schummel
karel hillen
ouwe kee
keetje wouters
tante leen
totty
ton
hiltje...?
(Donkerslag)
|
|