Toneel
(1996)–Don Duyns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Noot van de schrijverDe volgorde van deze teksten staat niet vast, zoals ook niet vaststaat of de teksten ‘dialoog’ dan wel ‘neventekst’ zijn, zoals ook niet vaststaat hoeveel mensen deze teksten moeten spelen, zoals ook niet vaststaat of deze tekst wel gespeeld moet worden en zoals helemaal niet vaststaat wat er met deze tekst precies ‘bedoeld’ wordt. Wel staat vast waar deze tekst over gaat. Deze tekst gaat over dorp, moord, man, vrouw, liefde, koe, haat, verrotting, dood, orale seks en diepe wanhoop. Deze tekst gaat niet, ik herhaal niet, over toneel of over theater. ‘Ik ging naar de plee en scheet een lading lekkere bierstront uit. Toen ging ik naar bed, rukte me af en sliep.’ | |
[pagina 17]
| |
ProloogBOER 'ke nooit ewetn wattater presies hebeurt is. 'k wil 't ok nie weetn. Da's nerhens vou noedigh. 'k wille hin problemn. 'k wil ier weunn. 'k wille nie lastehevaln worn. Dat liekt me eenvoudihegoegh. Nohmaals: 'k weette van niks. En ak wè ets wiste, zei ik 't nie. Mè'k vinne 't allemille ergh trahedies. Verschrikkelijk trahedies. (Muziek hierna: ‘Bimm Bamm! Es sangen drei Engel einen sussen Gesang’ van Gustav Mahler) ‘Je kan goed denken, maar je kan ook... je kan ook verrot denken.’ | |
[pagina 18]
| |
1 KerkhofVeroveraar Worm
krioelt door de hersens
vreet zich een weg
door het teerzachte Brein,
vreet zich een weg
door massa's kennis,
hapt met één beet het
geheugen weg,
kan niet gestopt
worden, is door de ogen
naar binnen gegleden
en komt er
door de oren weer uit
brokken rauw vlees
meescheurend.
| |
2 KerkDe gelovige die knielt,
en klaarkomt.
Een blik omhoog naar de
heilige Maagd, een snelle
veeg met een
vale zakdoek en
hij is weer verdwenen.
De kaarsen kosten 35 cent per stuk.
| |
3 HoeveIn de kooi, warm en beschermd,
ligt boer Krelis tegen het warme paardenlijf
van zijn vrouw Marie. Zijn vuist rust in haar
| |
[pagina 19]
| |
aars, zijn boerenlul in haar geurige
paardenspleet.
Hij is gelukkig, zij slaapt.
Buiten dreigt de nacht,
maar heerst nog de dag.
| |
4 In het veldUren Lopen
Zonder Een Mens
Volslagen Rust
In de Rotte Kop.
| |
5 VrouwWaarom valt de zon niet naar beneden?
| |
6 ArbeidZwarte handen en geschampte voeten,
dat was alles wat hij overhield na
een dag hard werken.
| |
7 LiefdeMelk gutst in stromen
uit haar leugenachtige mond.
Hij knijpt haar de keel dicht,
hij zou haar moeten doden,
maar hij doet het niet.
Zijn adem stokt.
Hij verdwijnt, onherroepelijk,
in een zwarte draaikolk
van zuigend etter.
| |
[pagina 20]
| |
8 Ontmoeting-Ik ken u niet.
-Dat hoeft ook niet.
-Ik zou u graag willen leren kennen.
-Ik u niet.
| |
9 HooischuurDe bijl doorklieft haar weerloze Schedel,
terwijl hij zich afvraagt
hoe hij het zware lichaam
ongemerkt kan laten verdwijnen.
‘In mootjes snijden en aan de varkens voeren!’,
fluistert in hem een stem, maar dit is te bewerkelijk.
‘Naar het bos en in de grond stoppen!’,
luidt zijn tweede inval, maar ze is te zwaar.
Nu breekt het zweet hem uit.
De stemmen komen dichterbij.
Hij beseft dat het te laat is,
en werpt zich vol berouw.
Op het lijk van zijn dikke vrouw.
| |
10 EuforieHet kinderknapenkoor zingt. Dat is mooi. Zie. Er lopen tranen over mijn wangen. Gouden keeltjes. De tekst kan ik niet verstaan maar ik vind het prachtig. Hoe kunnen gewone mensen zoiets voortbrengen? Laat het kinderknapenkoor luider zingen! Laat ze zingen tot het barst! Tot de trommelvliezen knappen! De hele wereld moet ze horen, de knapen van het kinderknapenkoor, ik wil dat wij onze tranen verzamelen, ik wil een zee van tranen, Bimm Bamm, laat ze zingen, | |
[pagina 21]
| |
huil dan, huil dan toch godverdomme! Waarom huilt er niemand? Waarom huilt er godverdomme niemand om het kinderknapenkoor! | |
11 VleesBloedworst
Bloedworst overal
verspreid over de vloer
Varkenstong
Uitpuilende ogen
Emmers vol dikdrijvend stinkend bloed
Gal-vet
Opengereten buik
Drijvende Darmen...
Het bevalt me niks.
| |
12 VreemdelingIemand die ik niet ken
Een man die ik niet ken
Wat moet-ie?
Wat wil-ie van ons?
Hij heeft hier niets te zoeken!
| |
13 SnelheidZij bewoog zich door het leven
met grote verbazing
Elke dag weer
was alles nieuw
Een boek dat ze gisteren las
kon ze vandaag weer opvatten
| |
[pagina 22]
| |
en er opnieuw en onbekommerd
van genieten.
| |
14 PleinStenen cirkelen rond mijn voeten.
Ik was hier al eens jong.
Het is benauwd.
Ik wil weg!
| |
15 Frontale hersenbloeding‘Dat ga ik niet weten. Dat gaat niemand ooit weten.’
Gisteren pleegde ik nog zelfmoord.
| |
16 Weiland
| |
[pagina 23]
| |
kippen, kippen!
Daar ben ik bang van
en ik haat ze
een kip
heeft ooit de ogen
van mijn kleine zusje
uitgepikt en
sindsdien kan ze niet
meer zien en haat ik
kippen, meer dan alles,
behalve dan misschien
kerktorens, kerktorens!
Wat haat ik kerktorens,
ik ben er ooit van
afgelazerd, van een
kerktoren, van de hoogste
kerktoren in de wijde
omgeving ben ik afgelazerd en
ik loop nog steeds ongemakkelijk,
wat HAAT ik kerktorens!!!
| |
17 KerktorensMarie!!!
| |
18 Twist voor één persoonJe kop is verlopen, wat
is er met je gebeurd?
Je ruikt naar drank,
heb je gedronken?
Ik heb niet gedronken.
Je ruikt naar drank,
| |
[pagina 24]
| |
heb je gedronken?
Ik zeg je godverdomme toch,
ik heb niet gedronken.
Ik geloof je niet.
Dan niet.
Ik wil je zo niet in huis hebben.
Dit is mijn huis!
Eerst nuchter worden.
Hou je bek!
(De déur gaat op slot)
Godverdomme!
| |
19 NachtEn zo werd het nacht
in het dorpje dat wij
allemaal zo goed kennen
God, wat werd het daar
nacht.
| |
20 WederkeerDe bijl doorklieft haar weerloze Schedel,
de beweging vertraagt
wordt wazig
stokt tenslotte;
bloed op het kille riet,
een bevroren moment.
| |
21 Nacht/feestLampionlicht en rotte vis;
boer Krelis danst met zijn
| |
[pagina 25]
| |
dode vrouw Marie, zwiert in
het rond als een waanzinnige,
schreeuwt het uit,
terwijl de dorpelingen de
maat klappen
terwijl het bloed verdort
terwijl de honden janken.
Het lijk opent haar mond
opent haar godsgruwelijk
stinkende bek en schreeuwt:
‘ALLE LICHTEN UIT!!!’
| |
22 VuurKrelis ontsteekt het vuur
laat de vlammen loeien
warmt zijn geschaafde handen
Zweet kruipt langs zijn rug
zijn bilspleet in
De klompschoenen kraken droog
Het vuur laait op, meters hoog
Krelis glimlacht
en steekt zijn vuist in de vlammen
Geen geluid ontsnapt zijn mond
De schroeilucht ruikt hij niet
Zijn hand kleurt zwart
het vel bladdert af
Krelis glimlacht
terwijl de huid smelt.
| |
[pagina 26]
| |
23 LijkVal me niet langer lastig,
ik ben al dood.
| |
24 KerkhofVeroveraar Worm
krioelt door de hersens
vreet zich een weg
door het teerzachte Brein,
vreet zich een weg
door massa's kennis,
hapt met één beet
het geheugen weg,
kan niet gestopt
worden, is door de ogen
naar binnen gegleden
en komt er
door de oren weer uit
brokken rauw vlees
meescheurend.
|
|