Ghedenck-boeck
(1606)–Jacob Duym– Auteursrechtvrij
[Folio **ivv]
| |
Sonnet.BEgeestight heeft Apollo u hooft met heijligh woeden,
O Duijm en al besielt dijn gheestigh vroom ghedicht,
Soo dat sijn voorhooft niet des tijds aenvecht en swicht:
Ons woeste sang Godin aldus ghij comt ten goeden.
Soo Duijm de hand versterckt sij macht heeft door u voeden:
Want ghij met stoffen schoon haer op het hooghste sticht
Dhengst borne u wel gherijft na lust, u valt soo licht
'tBatavische Tanneel heel jammerlijck bebloeden.
Als met blijeijndigh spel te maken los van rou.
En singht alsins den loff der Helden van Nassou
Die seldsaem in den schilt thooft voeren van Medusa.
tGhedenck-Boeck van hun deught dit edel huijs verschoont,
Daer voor dij ons Godin met Louwer thooft becroont
En ghij meucht segghen vrij tot haer, Ic hou dy Musa.
Een is noodigh.
Karel van mander. |
|