Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed
(1975)–F.J. Duparc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |||||||||||||||
Hoofdstuk 2
|
1 | f 10 790 voor personeel bij het Rijksarchief te 's-Gravenhage, welk bedrag bij nota van wijziging werd verhoogd met f 1000 om nog een tijdelijke kracht in dienst te nemen; |
2 | f 2500 voor materiële uitgaven van het Rijksarchief te 's-Gravenhage; |
3 | f 3990 voor toelagen aan negen provinciale archivarissen, een opzichter bij het provinciaal archief van Gelderland en de kosten ten behoeve van de verzamelingen van de vijf Kapittels van Utrecht. |
Zoals in het vorige hoofdstuk reeds is opgemerkt, heeft het college van rijksadviseurs zich herhaaldelijk met het archiefwezen bezig gehouden. Dat begon al in zijn eerste vergaderingGa naar eind1 toen Enschedé de vrees uitte, dat de verzamelingen charters en oudheden, die de in het vorig jaar overleden Roermondse notaris G.K.H. Guillon had bezeten, door verkoop buitenslands zouden geraken. Deze kwestie is in volgende vergaderingen nog verschillende malen aan de orde gekomenGa naar eind2; na aanvankelijke afwijzing van de minister om gelden beschikbaar te stellen voor aankopen op de veiling van de collecties heeft De Stuers toestemming gekregen ten laste van de begroting voor het jaar 1875 enige aankopen te doen. Uit de notulen kan men echter opmaken, dat deze geen betrekking hebben gehad op archivalia.
Uitvoerig is in de tweede vergadering het archiefwezen in zijn algemeenheid besproken.Ga naar eind3 De notulen vermelden hierover het volgende: ‘Gasthuis Archief te Amsterdam. De voorzitter deelt mede dat hij naar aanleiding van een artikel in het Handelsblad van 14 April, waarin vermeld wordt, dat een aanzienlijk gedeelte van dit archief in het vorig jaar vernield werd aan den Gemeenteraad van Amsterdam om inlichtingen geschreven heeft (14 April No 9). Het gasthuis had vroeger eigen regenten, thans staat het onder het algemeen armbestuur; het vermoeden is dus gewettigd dat Burgemeester en Wethouders magtiging tot vernietiging hebben verleend. De Heer de Stuers wenscht dat van dit schandaal gebruik gemaakt worde om de gemoederen te bewegen tot het nemen van afdoende maatregelen waardoor de treurige toestand van ons archiefwezen in het algemeen verbeterd worde. De Heer Enschedé geeft een schets van dien toestand. In Haarlem werd indertijd het archief van het Buiten Gasthuis, terwijl een der wethouders, de Heer Quarles president-regent was, vernield. Thans zijn er behalve de kerkelijke Archieven, die der steden, die der Rechtbanken en Hoven en die welke vroeger door de steden bewaard werden maar thans óf bij den bewaarder der hypotheken óf (voorzoover de protocollen betreft) bij de Notarissen gedeponeerd zijn. Deze laatste verkeeren in een hopeloozen toestand, en natuurlijk. De wet op het notaris-ambt bepaalt, dat zij door den jongsten Notaris moeten bewaard worden; en deze doet er nergens iets aan. Voor de archieven aan den bewaarder der hypotheken toevertrouwd wordt er gewoonlijk een zolder of vliering gehuurd omdat er bij den bewaarder aan huis geen plaats is. Zoo bevindt zich b.v. te Amsterdam dat archief op den zolder. - De archieven der rechtbanken worden evenmin goed verzorgd, want de griffier, wien dit opgedragen is, heeft daarvoor geen tijd. Te Haarlem b.v. was de toestand zoo dat de ratten in de registers geheele nesten hadden ingevreten: aldaar is het archief van 1470 tot 1680 verdwenen; en uit het archief van het Hof te Amsterdam zijn sommige procedures tegen de Wederdoopers verloren geraakt. De registers en pakken van het Stedelijk ArchiefGa naar eind4 dienden als een gewenscht en lenig aambeeld voor de leidekkers, die er de leijen op afkapten.
Onder het ministerie van den Heer Fock is door de Heeren Enschedé en SchefferGa naar eind5 een nota
over het Archiefwezen ingediend met een schema van wettelijke regeling. Daarop hebben de Heeren Vollenhoven en van HeusdenGa naar eind6 inlichtingen in het buitenland ingewonnen. Doch de stukken zijn in de cartons blijven liggen, en de tegenwoordige Minister heeft twee malen op herhaalden aandrang tot verbetering geantwoord dat het oogenblik niet geschikt voorkwam. Ook is door den Heer Bakhuijzen van den Brink indertijd voor den Minister Thorbecke een wetsontwerp in gereedheid gebracht. Wordt besloten de overlegging van vermelde nota en wetsontwerp aan den Minister te vragen.’
Wat het Gasthuisarchief betrof, kreeg het college van het gemeentebestuur van Amsterdam te horen, dat een gerechtelijk onderzoek was ingesteld. Intussen trok het in twijfel of de rijksadviseurs bevoegd waren zich met deze zaak in te laten, waarop het college een exemplaar zond van het instellingsbesluit.Ga naar eind7 Het gemeentebestuur bleef desondanks van mening, dat het college in deze niet bevoegd was maar het beloofde niettemin nadere inlichtingen te zullen geven.Ga naar eind8 Het gemeentebestuur liet tenslotte weten dat stukken, die het bij de firma's Frederik Muller en Gebr. Koster in beslag had laten nemen, weer aan deze waren teruggegeven, en dat deze firma's daarop de stukken aan de gemeente hadden geschonken.Ga naar eind9
Wat een wettelijke regeling van het archiefwezen aangaat, in 1870 had de Rotterdamse gemeentearchivaris Scheffer een ontwerpGa naar eind10 gemaakt, dat de verdeling van de archivalia over de archiefbewaarplaatsen van rijk, provincies en gemeenten regelde en voorts onder meer handelde over de werkzaamheden die de beheerders moesten verrichten; het sprak echter niet over de rechten van de burgers tot het doen van onderzoekingen.
Over een nieuw ontwerp van Scheffer van ongeveer gelijke strekking heeft de rijksadviseur Enschedé een nota gemaakt ten behoeve van het college.Ga naar eind11 In de 8ste vergaderingGa naar eind12 van het college verklaarde Enschedé het wenselijk te achten ‘de organisatiën van andere landen te raadplegen. In Duitschland is er niets te regelen. In België en vooral in Frankrijk is de zaak goed geregeld. Indertijd heeft de Minister Fock al deze documenten gevraagd en de Heer van Heusde moet die hebben: niet het Rijksarchief, omdat dit buiten de zaak gebleven is, wijl Mr. van den Bergh daar niet aan wilde. Te Straatsburg zag de Heer Enschedé een zeer schoon gebouw, waarin al de archieven van de departementen Haut- en Bas-Rhin bewaard werden, en ook die van zoodanige gemeenten, welke geen archivaris benoemd hadden. Ongelukkig intusschen was het systeem van den Straatsburger Archivaris, die om de stukken gemakkelijker in portefeuilles te kunnen bewaren, de zegels er van afsneed.’ Het college besloot daarop het ontwerp-Scheffer en de nota-Enschedé ter lezing rond te zenden.
Veel waardering hebben deze stukken niet gevonden. Leemans meende, dat de rijksadviseurs met de archieven niets te maken hadden; bovendien vond hij het ontwerp te omslachtig.Ga naar eind13 OrttGa naar eind14 verklaarde het eens te zijn met Leemans evenals Cuypers.Ga naar eind15 J.Ph. van der Kellen gaf te kennenGa naar eind16 wegens onbekendheid met het archiefwezen zich van opmerkingen over de beide stukken te moeten onthouden. EnschedéGa naar eind17 bestreed de zienswijze als zou het archiefwezen buiten de bevoegdheid van het college vallen: archieven zijn immers ook monumenten van geschiedenis. Ook De Stuers vond het ontwerp te omslachtig.Ga naar eind18 In de 10de vergaderingGa naar eind19 van het college kregen Enschedé en De Stuers de opdracht een nader rapport te maken maar van enige verdere behandeling van een wettelijke regeling voor het archiefwezen is het in het college niet meer gekomen.
Andere archiefaangelegenheden die in het college van rijksadviseurs aan de orde zijn gekomen, betroffen vooral gevallen van verwaarlozing of van vrees voor verwaarlozing. Meestal waren hierover berichten binnengekomen van de correspondenten, tot wie o.a. mr. S. Muller Fz. te Utrecht en J.J. Habets te Maastricht behoorden. Soms waren het De Stuers en Cuypers, die zelfde verwaarloosde toestand hadden geconstateerd. De volgende opsomming geeft een beeld van de verscheidenheid van de archiefzaken die ter sprake zijn gekomen:
de verwaarloosde toestand van het Archief te SchoonhovenGa naar eind20; |
het archief van het West-Indisch Huis te Amsterdam, waarover Cuypers en De Stuers mededeelden, dat zij een groot gedeelte hiervan op de zolder van het gebouw hadden aangetroffen; de rijksarchivaris had enige tijd tevoren een gedeelte naar Den Haag meegenomen maar het overige wegens plaatsgebrek achtergelatenGa naar eind21; |
het archief van het gesloopte huis Oud-HeusdenGa naar eind22; |
het archief van de gemeente IJsselsteinGa naar eind23; |
de archieven te Zutphen en KampenGa naar eind24; |
het archief van het Huis Bergh, waarvan werd gevreesd dat nu de Vorst van Hohenzollern dit kasteel had verkocht, het naar het buitenland zou worden overgebrachtGa naar eind25; |
een bericht over het te koop aanbieden van Limburgse archiefbescheiden van plaatselijk belangGa naar eind26; |
het oud-archief van het provinciale gerechtshof te Groningen, door De Stuers op de turfzolder van het gebouw gevonden: ‘Er waren drie open kisten, de eene leeg, de andere gebroken. Daarin lagen de documenten, meest koop- en beklemrechten, alle vreeselijk door de ratten gehavend, zoodat vele tot stof vergaan waren. Verscheiden honderden zegels waaronder zeer oude met stempels van de xitle eeuw, lagen in en buiten de kisten op den vloer. Aan den Minister van Justitie is daaromtrent rapport gedaan’Ga naar eind27; |
het oud-archief van het provinciaal gerechtshof te Utrecht, gedeeltelijk door sneeuw beschadigdGa naar eind28; |
en het archief van de rechtbank te Tiel.Ga naar eind29 |
Ook voor het archiefwezen heeft het college van rijksadviseurs te korte tijd bestaan dan dat het hiervoor veel heeft kunnen bereiken; door zijn opheffing kwam de taak om in de situatie waarin het archiefwezen hier te lande verkeerde, verbetering te brengen in de praktijk geheel op de schouders van De Stuers te rusten te meer omdat van de toenmalige archivaris des rijks Van den Bergh weinig of geen activiteit in deze kon worden verwacht. De Stuers heeft in even sterke mate als hij dat heeft gedaan voor onze monumenten en musea zijn krachten gewijd aan de archieven. Van zijn belangstelling blijkt al als lid en secretaris van het college van rijksadviseurs; wanneer hij chef van afdeling k.w. is geworden, zien wij hem aanstonds ook op dit terrein hard aan het werk.
Hoewel hier vooral moet worden genoemd zijn uiteindelijk met volledig succes bekroonde pogingen de tien provinciale archiefbewaarplaatsen - alleen Zuid-Holland had er geen - om te zetten in rijksarchiefbewaarplaatsen, een materie waarop wij nog terugkomen, lijkt het toch wel voor de hand te liggen, eerst aandacht te wijden aan de rijksarchiefbewaarplaats in Den Haag en aan de verhouding van het hoofd van deze instelling tot de hoofden van de archiefdepots in de provincies, in het bijzonder, nadat deze depots zullen zijn omgezet in rijksinstellingen.
Hoe hoog men de wetenschappelijke verdiensten van Van den BerghGa naar eind30 mag stellen en hoezeer ook mag worden erkend, dat hij nuttig werk heeft verricht door zijn inventarisatie-arbeid, hij is bepaald geen figuur geweest, die belangrijke verbeteringen in de organisatie van de door hem beheerde instelling of van het Nederlandse archiefwezen in het algemeen met kracht heeft voorgestaan. Bovendien is hij al zeventig jaar oud als De Stuers chef van afdeling k.w. is geworden en wordt in de komende jaren zijn activiteit steeds minder. Men kan zich dan ook voorstellen, dat De Stuers de leiding van het Rijksarchief liever in handen zag gelegd van een dynamischer figuur. Als Van den Bergh in 1876 meedeelt, dat hij in de laatste twee jaar is aangevangen successievelijk de provinciale archieven te bezoekenGa naar eind31, zal dat hooguit aan De Stuers de opmerking ‘eindelijk’ hebben ontlokt. Later zou De Stuers spreken van ‘de geheel onvoldoende bezoeken die L. Ph. v.d. Bergh eraan bracht’.Ga naar eind32
In 1878 tekent De Stuers aan op een concept-minuut aan Van den BerghGa naar eind33: ‘Aan het Archief wordt Summa Summarum weinig gewerkt tengevolge van de slapheid van den Archivaris. De ambtenaren (sommigen althans) komen circa kwart over 11, gaan van 12½-2 koffiedrinken en verdwijnen om 3 uur.’
Het is ook buiten Van den BerghGa naar eind34 om, dat in 1881 een nieuw Koninklijk besluitGa naar eind35 betreffende het rijksarchiefwezen tot stand komt. De Kroon ‘overwegende dat de voortdurende uitbreiding van 's Rijks Archief te 's-Gravenhage en de belangrijk toegenomen werkzaamheden in die Rijksverzameling de noodzakelijkheid hebben doen ontstaan, het beheer van die inrigting opnieuw te organiseren en tevens de daaraan verbonden werkkrachten te versterken’ besluit daarbij onder meer dat ‘het beheer van 's Rijks Archief te 's-Gravenhage en het toezigt op 's Rijks Oude Archieven in de provinciën is opgedragen aan een’ ‘algemeenen Rijks Archivaris’Ga naar eind36 en dat er drie adjunct-archivarissenGa naar eind37 bij die instelling zullen zijn in plaats van één.
De titel van algemene rijksarchivaris wordt evenwel niet aan Van den Bergh verleend. Het departement vond hem daarvoor niet in aanmerking komen, omdat het hem niet langer bruikbaar achtte, zoals minister Six aan de Tweede Kamer te kennen gaf; de bewindsman vroeg voor hem een toelage bij zijn pensioen aan maar Van den Bergh heeft toen volgens De StuersGa naar eind38 ‘de Kamerleden opgewarmd,’ waarop de Kamer de toelage weigerde en de minister geen ontslag durfde te verlenen. Zes jaar later constateert De StuersGa naar eind39, dat Van den Bergh niets meer doet: sinds een paar maanden komt hij niet meer op het Rijksarchief en ambtsbrieven laat hij onbeantwoord.
Op 14 mei 1887 geeft Van den Bergh minister Heemskerk mondeling te kennen, dat hij ontslag zal vragen maar omdat hij dit niet terstond doet, schrijft de minister op 27 meiGa naar eind40 aan Van den Bergh om gevolg te geven aan zijn vroeger geuit voornemen wegens ouderdom en zwakte ontslag aan te vragen; om de pil te vergulden voegt de minister eraan toe, dat na het ontslag voor hem steeds een kamer in het Rijksarchief beschikbaar zal zijn. Van den Bergh antwoordtGa naar eind41 vier dagen later, dat hij reeds een verzoek om ontslag heeft ingediend.
Bij éénzelfde besluitGa naar eind42 wordt Van den Bergh eervol ontslagen als rijksarchivaris en jhr. mr. Th.H.F. van Riemsdijk benoemd tot algemene rijksarchivaris, bepaald geen kiese geste tegenover eerstgenoemde.Ga naar eind43
De benoeming van Van Riemsdijk stond al vast toen hij in 1882 het rijksarchivariaat van Gelderland had verwisseld voor een der plaatsen van adjunct-archivaris bij het Algemeen Rijksarchief.Ga naar eind44 Deze overplaatsing had plaats gevonden, opdat hij zich bij de Haagse instelling zou hebben ingewerkt als hij te zijner tijd Van den Bergh zou opvolgen. Zo had Van Riemsdijk het ook zelf opgevat toen hij voor Den Haag werd gepolst.Ga naar eind45
Men kan in het licht van zijn optreden als algemene rijksarchivaris betwijfelen of de benoeming van Van Riemsdijk wel gelukkig is geweest. Weliswaar heeft later Graswinckel geschreven, dat het de verdienste van Van Riemsdijk is geweest, ‘dat hij heeft ingezien, dat het vervaardigen van bruikbare archief-inventarissen een eerste vereiste is om de talrijke verzoeken om inlichtingen, zowel van de zijde der administratie als van het publiek beter te kunnen beantwoorden’Ga naar eind46 maar in andere opzichten voldeed hij niet aan de verwachtingen die De Stuers in hem had gesteld. In 1894 schreef de laatste in een notaGa naar eind47 aan minister Tak van Poortvliet: ‘Toen ik sterk adviseerde om Van Riemsdijk te benoemen hoopte ik dat de toestand geheel anders zou worden: ik zorgde dat hem de titel van Algemeen Archivaris gegeven werd, juist omdat ik hoopte hem te maken tot den Inspecteur van alle prov. Archieven. Doch wij zijn teleurgesteld.... Toen ik later zijn inspectie wilde regelen, conniveerde hij met den Secr. Gl. Hubrecht om daaraan te ontsnappen. Het is Uw Exc. die deze inspectie eindelijk voorgeschreven heeft. Bij de benoeming zijner adjuncten, bij de stichting van een nieuw Centraal archiefgebouw niets dan tegenwerking! En nu is hij het die klaagt dat wij hem niet hooren.Ga naar eind48 Het feit is ook niet waarGa naar eind49... “Quaet humeur” zich helaas doende gevoelen niet alleen in eenige zinsneden van het jaarverslag, maar wat erger is in de behartiging zelve der zaken.’
In het volgende hoofdstuk zullen wij nog zien hoe remmend hij heeft gewerkt bij de voorbereiding van de eerste archiefwet.
De moeilijkheden met Van Riemsdijk lagen voor een deel in de opvatting die hij had over de verhouding departement-algemene rijksarchivaris-rijksarchivarissen in de provinciale hoofdsteden. De Stuers zag de functie van algemene rijksarchivaris blijkbaar beperkt tot de inspectietaak, terwijl voorts het departement in die gevallen dat het dit dienstig oordeelt, deze kan raadplegen over zaken, die de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincie betreffen. Van Riemsdijk daarentegen zag de rijksarchivarissen in de provincie althans min of meer als zijn ondergeschikten. In de praktijk was de situatie zo, dat de rijksarchivarissen ook na de benoeming van een algemene rijksarchivaris rechtstreeks waren blijven corresponderen met het departement; dit gebeurde o.a. met de begrotingsvoorstellen, die zelfs niet om advies aan de algemene rijksarchivaris werden toegezonden.Ga naar eind50 Dit laatste gebeurde wel met de jaarverslagen en voorts incidenteel wanneer het ministerie daar behoefte aan had. Zo werd de algemene rijksarchivaris geraadpleegd over de benoeming van rijksarchivarissen. Of de algemene rijksarchivaris en de rijksarchivarissen rechtstreeks met elkaar mochten corresponderen, was niet voorzien in hun instructies: volgens De Stuers bestond hiertegen geen bezwaar.Ga naar eind51
Merkwaardig blijft intussen dat Van Riemsdijk, die zich toch min of meer zag als de directe superieur van de rijksarchivarissen niet actiever is geweest ten aanzien van de door het ministerie voorgestane inspectie van de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincie. Bij brief van 22 juni 1889Ga naar eind52 had Van Riemsdijk opdracht gekregen één of twee rijksarchieven in de provincie te bezoeken en daarvan aan de minister verslag uit te brengen. Nu meende Van Riemsdijk dat voor een werkelijk vruchtbaar overleg nodig zou zijn dat alle zaken betreffende de rijksarchiefbewaarplaatsen, die bij het departement aanhangig werden gemaakt, in zijn handen zouden moeten worden gesteld.Ga naar eind53 De Stuers had daarop een antwoord geconcipieerd, waarin niet slechts de door Van Riemsdijk genoemde voorbeelden van niet-raadpleging werden bestreden maar bovendien werd gesteld, dat de minister zich in beginsel de vrijheid voorbehield te bepalen in welke gevallen hij wel of niet de algemene rijksarchivaris om raad zou willen vragen. Dit antwoord is evenwel niet verzonden en een principiële beslissing werd niet genomen. Wel is ook in 1890 aan Van Riemsdijk gevraagd één of liefst twee rijksarchiefbewaarplaatsen te bezoeken.Ga naar eind54
Naar aanleiding van de wijze waarop Van Riemsdijk zijn inspectie-opdracht uitvoerde, schreef De Stuers in 1892Ga naar eind55: ‘De reorganisatie van de depots der Rijksarchieven in de provincien - die vroeger aan de prov. besturen overgelaten en verwaarloosd waren - is in 1875 aangevangen, en langzamerhand zijn nu al die depots rechtstreeks van Rijkswege bestuurd. Telkens is in art. 2 der instructie voor den Rijks Archs. in de provincie bepaald dat deze geïnspecteerd zou worden door den Rijks Archs. te 's-Gravenhage, aan wien in verband daarmede thans ook de titel is gegeven van Algemeen R. Archs.
Wij hebben die inspectie aanvankelijk niet geurgeerd
1 | om geenerlei ombrage te geven aan die prov. besturen die het Archief nog niet aan het Rijk hadden teruggegeven, |
2 | omdat Mr. L.Ph.v.d. Bergh te oud was om dit werk van hem te vorderen. |
Toen de Heer v. Riemsdijk Alg. Archs werd, en nadat hem eenige tijd gegeven was om op de hoogte van zijn archief te komenGa naar eind56, heb ik in April 1889 voorgesteld hem aan te schrijven jaarlijks de archieven waarover hij het toezicht heeft, te inspecteeren. Onbegrijpe-lijkerwijze ridiculiseerde de Secretaris-Generaal Mr. Hubrecht dit voorstel, geheel vergetende dat hij die inspectie elfmaalGa naar eind57 in de instructien der prov. Archen had goedgekeurd. Van de Minister Mackay verkreeg ik slechts een of twee inspectien per jaar (22 Juny 1889. 1416).
De Heer v. Riemsdijk bleek even onwillig als de Secretaris-Generaal. Immers in 1889 inspecteerde hij niets. Eerst na herhaalde aanmaning inspecteerde hij in 1890 één archief (Drenthe) en in Dec. 1891 een ander (Noord Holland). - Dit zijn de 2 eenige archieven die sinds haar [sic] reorganisatie geïnspecteerd zijn. Rekent men de geheel onvoldoende bezoeken die L.Ph.v.d. Bergh eraan bracht mede, dan vindt men dat de laatste inspectiën hebben plaats gehad:
In 't archief in Brabant 17 jaren geleden |
Gelderland niet in minstens 18 jaren |
Utrecht niet in minstens 18 jaren |
Zeeland 17 jaren geleden |
Friesland 15 jaren geleden |
Groningen 15 jaren geleden |
Overijssel 17 jaren geleden |
Limburg 16 jaren geleden. |
Ik behoef er niet op te wijzen hoe noodig zulke inspectien zijn Immers op de archivarissen in de provincien bestaat hoegenaamd geen andere controle dan dat hetwelk de Algemeene Rijks Arch. zal uitvoeren. Zonder inspectie, zonder voortdurende voeling is er geenerlei waarborg dat zij werken en dat zij verstandig werken.
Daarom is een inspectie geen weelde. In de praktijk is die gemakkelijk te houden, Haarlem, Utrecht, Zwolle, Arnhem, den Bosch kan men zonder te overnachten bezoeken.
Middelburg - Maastricht en AssenGa naar eind58 - Groningen - Drenthe zijn telkenmale met een reis te inspecteeren.’
In een ander opzicht dat mede betrekking heeft of althans kan hebben op de verhouding van de algemene rijksarchivaris tot de rijksarchivarissen, heeft het departement volledig in-
gestemd met een voorstel van Van Riemsdijk en wel toen minister De Savornin Lohman aan hem mededeelde akkoord te gaan met het denkbeeld eens per jaar gezamenlijke besprekingen te houden met de rijksarchivarissen.Ga naar eind59
Op 27 september 1890 heeft het eerste Convent van rijksarchivarissen in het Algemeen Rijksarchief plaats gevonden.Ga naar eind60 De minister vroeg om toezending van de notulen ten einde die in de Staatscourant te plaatsen.Ga naar eind61 Voortaan vinden deze bijeenkomsten jaarlijks plaats.Ga naar eind62
Als in 1897 Van Riemsdijk aan de minister toestemming vraagtGa naar eind63 in dat jaar geen convent te houden omdat er geen belangrijke agendapunten zijn, geeft de bewindsman hem opdracht wel een bijeenkomst te houdenGa naar eind64; als bijlage zendt hij hem een door De Stuers opgestelde lijst van vragen. Het stuk bewijst eens te meer de grote en veelzijdige belangstelling van De Stuers voor het archiefwezen en zijn kennis van de lopende kwesties daarbij.
Hier volgen de vragen:
‘1 | Welke maatregelen zijn te nemen om de ordening, inventarisatie en goede bewaring der oude gemeente-, waterschaps-, veenderij en kerk. archieven [beter] te verzekeren dan tot dusverre. Hierbij is een overzicht te geven van hetgeen reeds gedaan is. |
2 | Welke heerlijkheidsarchieven en leenkamerarchieven bestaan er nog in handen van particulieren? Wat kan de Regeering doen om die te verkrijgen en ten nutte van de geschiedenis te doen strekken? |
3 | Hoe is het gesteld met de oude burgerlijke-standsarchieven? Wat kan de Regeering doen om die te verkrijgen en ten nutte der geschiedenis te doen strekken? Zijn de deswege in België getroffen maatregelen aanbevelenswaardig? |
4 | Ware het niet menschelijk maatregelen te beramen om mettertijd de samenstelling van een soort Staatsalmanak mogelijk te maken, op de wijze van den in België uitgegeven Almanach de la Cour, ingericht gewest voor gewest en chronologisch van de vroegste tijden af bevattende de namen van alle personen, die als ambtenaar of lid van een Collegie werkzaam zijn geweest? |
5 | Welke regelen zijn te stellen voor de veilige materieele bewaring van oude charters, van liassen, van zegels?’ |
Inderdaad heeft ook in 1897 de bijeenkomst plaats gevonden; eerst veel later vindt een onderbreking plaats.
Wat de eventuele totstandkoming van een archiefwet betreft, heeft voor zover blijkt De Stuers zich beperkt tot navraag bij Van den BerghGa naar eind65 naar het ontwerp van Bakhuizen van den Brink. Dit is echter eerst in 1908 door Van Riemsdijk gevonden.Ga naar eind66
Wellicht zijn de van de opvattingen van Van Riemsdijk afwijkende inzichten van De Stuers inzake de verdeling van de rijksarchiefbescheiden over de Algemene Rijksarchief-bewaarplaats en de andere rijksarchiefbewaarplaatsen - de praktijk wijst uit, dat hij in deze het later ter sprake komende standpunt van Fruin heeft gedeeld - en betreffende de verhouding tussen Algemene rijksarchivaris en rijksarchivarissen in de provincie er oorzaak van, dat hij zelfs geen poging in deze richting heeft gedaan. Misschien ook achtte hij de tijd er nog niet rijp voor. Het blijkt niet of De Stuers een wettelijke regeling van het archiefwezen noodzakelijk vond dan wel dat volgens hem althans vooralsnog zou kunnen worden volstaan met de regeling van de interne organisatie bij Koninklijke besluiten en ministeriële beschikkingen.
In het algemeen heeft het departement, toen en later, de algemene rijksarchivaris en de rijksarchivarissen in de provincies zoveel mogelijk de vrije hand gelaten in hun werkzaamheden. Dit wil in het geheel niet zeggen, dat het ministerie niet geïnteresseerd zou zijn; dat blijkt al uit de zorg waarmede de jaarverslagen werden gelezen, hetgeen nogal eens er toe leidde, dat bepaalde passages niet mochten worden gedrukt. Ook werden herhaalde malen vragen door het departement gesteld naar aanleiding van de ingezonden verslagen. Zo vroeg minister Heemskerk in 1876 nadere inlichtingen over een aantal puntenGa naar eind67:
‘1 | ...Inzonderheid wensch ik te vernemen in hoeverre er nog stukken uit het oud-archief van het Departement van Marine in particulier bezit zich bevinden. |
2 | Omstandig wensch ik ingelicht te worden over het lot van de archieven der voormalige, thans verdeelde marken, niet alleen in Overijssel, maar ook in Gelderland en in Drenthe... |
3 | ...Uw gevoelen te vernemen over de beste wijze om geleidelijk de Inventarissen der verzamelingen in het Rijks Archief aanwezig uit te geven... |
4 | Tegen het voorloopig aanhouden van de uitgave van den Inventaris der zegelverzameling bestaat geen bedenking |
5 | Nu de Vereeniging voor Overijsselsch regt en geschiedenis geweigerd heeft de betrekkelijk geringe kosten te dragen verbonden aan de samenstelling van een Overijsselsch Oorkondenboek, wensch ik van U te vernemen of deze onderneming niet op een andere wijze ware tot stand te brengen.’ |
Uiteraard is deze brief door De Stuers geconcipieerd.
Voor de collecties archiefbescheiden, die zich ten tijde van de instelling van afdeling k.w. in de Haagse rijksarchiefbewaarplaats en in de archiefbewaarplaatsen in de provinciale hoofdsteden bevonden en voor hetgeen deze instellingen sedertdien hebben verworven, moge worden verwezen naar de onder de titel ‘De Rijksarchieven in Nederland’ uitgegeven overzichten.Ga naar eind68
Bij de meeste aanwinsten is, anders dan bij museumobjecten waarbij het veelal gaat om aankopen waarvoor ministeriële goedkeuring is vereist, het departement niet onmiddellijk betrokken. Wij zullen slechts aandacht besteden aan enige verrijkingen of pogingen daartoe, waarbij dit wel het geval is geweest.
Wat het (Algemeen) Rijksarchief betreft in de tijd van het Chefschap van De Stuers, zij hier in de eerste plaats genoemd een brief van minister Heemskerk uit het jaar 1876 aan de archivaris des rijks, waarin we ook weer de hand en vooral de belangstelling van De Stuers herkennen.Ga naar eind69
‘Op Vrijdag 7 april zullen door den Boekhandelaar M. Nijhoff eenige handschriften verkocht worden, waarop ik Uwe aandacht vestig. Gaarne verneem ik of daaronder stukken zijn voor het Rijks Archief van belang. Wellicht is dit het geval met eenige documenten vermeld op bl. 99 en vlg. van den Catalogus No. 1 tot 159, speciaal met no. 97, 123-126.’
Als in zijn antwoord Van den Bergh de nummers 97 en 123 tot en met 126 niet noemt, maakt de minister - d.w.z. De Stuers - hem nog eens daarop opmerkzaam
Twintig jaar later is de interesse van De Stuers nog allerminst verflauwd zoals blijkt uit een brief van 11 januari 1897 aan Van Riemsdijk:
‘In den Catalogus eener auctie welke door Martinus Nijhoff op 16 January a.s. zal worden gehouden komt onder nr. 39 voor:
“Holland onder Lodewijk Napoleon. Verzameling origineele door Min. van der Capellen geteekende stukken aan den Chef van het Generaal Secretariaat, decreten, besluiten, enz. enz. 1 pak fol.”
Ik heb de eer U te verzoeken deze verzameling te onderzoeken, na te gaan of de stukken tot 's Rijks Archief behooren en in dat geval afgifte te vragen. Mocht deze worden geweigerd, dan verzoek ik daarvan zoo tijdig te worden onderricht, dat ik in de gelegenheid zij eventueel gerechtelijke maatregelen te nemen om de stukken terug te erlangen’.Ga naar eind70
De Stuers blijkt ook betrokken te zijn geweest bij de aankoop van de verzameling bescheiden van Van Maanen in 1900.Ga naar eind71
Maar niet alleen wanneer het ging om te koop aangeboden collecties was De Stuers actief. Al van 3 maart 1876 dateert een nota van zijn hand van de volgende inhoud:
‘...Het Indisch Archief te Batavia te laten, mag waarlijk niet langer; het is sinds jaren half ter verzending gereed en wordt dagelijks door de vochtigheid, de witte mieren en de kakkerlakken meer vernield. Het te plaatsen in het Gerechtshof te Groningen, Assen, Zwolle enz.Ga naar eind72 is evenmin doenlijk, omdat het door de ambtenaren van 's Rijks Archief moet worden uitgepakt, gedroogd, geschikt enz. Overigens heeft Justitie wel andere bestemmingen voor die gebouwen. Een stal of groot huis huren is beproefd, doch zonder resultaat. Overigens is deze maatregel kostbaar; en kan deze uitgave vermeden worden, door de archieven te plaatsen in een Rijksgebouw, nl. het Binnenhof. Ik meen nog altijd dat die lokalen te vinden zijn, mits met eenigen goeden wil. Het is noodig dat die lokalen
a | stevig genoeg zijn |
b | ledig of ledig te maken zijn’.Ga naar eind73 |
Veel moeite heeft blijkens een zeer uitvoerige correspondentie tussen het ministerie van binnenlandse zaken en dat van financiën De Stuers zich in de jaren 1883-1887 gegeven om het archief van de raadpensionaris Pieter Steyn voor het Algemeen Rijksarchief te verkrijgen. Uiteindelijk zijn deze pogingen met succes bekroond.Ga naar eind74
Het gebouw aan het Plein waarin sinds 1854 de toen nog enige archiefbewaarplaats van het Rijk was gevestigd, bleek na 20 jaar niet meer te voldoen. Enerzijds was er te weinig ruimte om de geregeld aanwassende stroom archivalia behoorlijk te bergen, anderzijds waren er te veel lokaliteiten in verhouding tot de nog maar zeer beperkte administratie. Bovendien was het pand zeer brandbaar.
Zoals men kon verwachten, is het niet Van den Bergh maar De Stuers geweest, die het initiatief heeft genomen om tot een nieuwe behuizing te komen. Aan De Stuers was het dan ook te danken, dat reeds in 1877 het ministerie aan Van den Bergh vroeg, zijn ‘denkbeelden te doen kennen aangaande de wijze waarop het Rijks Archiefgebouw zou behooren te worden uitgebreid, en omtrent de eischen welke aan den nieuwen bouw zoo wat de oppervlakte als de inrigting betreft te stellen zijn’.Ga naar eind75 Een half jaar na ontvangst van het antwoordGa naar eind76 wendt minister Kappeyne zich tot zijn ambtgenoot van financiën met een brief van de volgende inhoud: ‘Het zal Uw Exc. bekend zijn dat het steeds in de bedoeling gelegen heeft om de gebouwen op het Bleijenburg oorspronkelijk behoord hebbende bij die van 's Rijks Archief, waarin thans nog Zijner Majs. Stallen gevestigd zijn, ten behoeve van 's Rijks Archief in te rigten zoodra zij niet meer als stalling zouden worden gebruikt. Ik vertrouw dat ook Uw Exc. tegen zoodanige bestemming geen bezwaar zal hebben en ik heb mitsdien de eer U te verzoeken mij te berigten tegen welk tijdstip de overdragt van het bedoelde Stalgebouw met daarbij behoorend terrein, aan mijn Departement kan worden verwacht’.Ga naar eind77
Het antwoord is positiefGa naar eind78 maar het duurt dan nog 2½ jaar voor de stallen ontruimd zijn. In de loop van 1881 vindt de overdracht van het complex aan het ministerie van binnenlandse zaken plaats maar desondanks zullen er nog heel wat jaren verlopen eer tot de nieuwbouw wordt overgegaan. Dat is te wijten geweest aan de verschillende opvattingen aangaande de meest gewenste oplossing. Secretaris-generaal Hubrecht meende dat, zo er al iets moest gebeuren, kon worden volstaan met de bouw van een depot in de tuin achter het toenmalige archiefgebouwGa naar eind79, maar De Stuers stond oorspronkelijk de tenslotte gekozen oplossing voor van een nieuw administratiegebouw aan het Bleijenburg ter plaatse waar tot dusverre de koninklijke stallen waren geweest, te verbinden met een depotgebouw ongeveer op de plaats, waar ook Hubrecht voor was geporteerd. Wanneer evenwel in de volgende jaren het Rijk de beschikking krijgt over een terrein aan het Bezuidenhout - hetzelfde dat ook in aanmerking scheen te komen voor nieuwbouw van het Rijks Ethnographisch Museum - gaat de voorkeur van De Stuers er naar uit om het Algemeen Rijksarchief dáár te bouwen. In 1893 heeft de Tweede Kamer zich echter daartegen verzet en de omschrijving van de desbetreffende begroting is zo geamendeerd, dat de nieuwbouw niet aan het Bezuidenhout maar aan het Bleijenburg zou dienen plaats te vinden.Ga naar eind80
Hubrecht, inmiddels geen secretaris-generaal meer maar lid van de Raad van State, is zich tegen de bouw van een nieuw rijksarchiefgebouw blijven verzetten. Tweemaal verschenen in de Haagsche Courant ingezonden stukkenGa naar eind81, waarin De Stuers vermoedelijk terecht de hand van Hubrecht herkent. In het tweede lezen we o.m. ‘Zal nu de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij de begroting van Binnenlandsche Zaken voor 1895 eindelijk toch onder het juk der afdeeling Kunsten en Wetenschappen doorgaan en deze geldverspilling tenslotte toch goedkeuren?’
Vijf dagen later aanvaardde de Tweede Kamer met 49 tegen 8 stemmen de vestiging van een nieuw administratiegebouw - met een nieuw depotgebouw erachter - aan het Bleijenburg.
Dan kan met de nieuwbouw worden begonnen, de plannen waren voorbereid in nauw overleg met de rijksbouwmeester Peters, en de rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz. J. van Lokhorst maar de bouw is eerst gereed gekomen nadat De Stuers het departement heeft verlaten. Op 1 augustus 1902 kon de algemene rijksarchivaris er zijn in-trek nemen; 10 augustus 1903 werd de nieuwe algemene rijksarchiefbewaarplaats voor het publiek opengesteld.Ga naar eind82
Thans dienen we de bemoeienissen van het departement, voornamelijk van De Stuers, met
de archiefbewaarplaatsen in de provincies te bezien; zoals gezegd ging het hierbij in het bijzonder om de omzetting van provinciale in rijksinstellingen.
Gelderland kwam het eerst aan de beurt. Vijf maanden nadat De Stuers zijn functie bij het ministerie om binnenlandse zaken heeft aanvaard, schrijft hij eigenhandig een ‘Nota aangaande het Provinciaal Archief in Gelderland’.Ga naar eind83
Zij toont De Stuers op zijn best en in al zijn veelzijdigheid:
'Eigenaar
Het is niet twijfelachtig dat dit archief even als die der andere Provincien, eigendom is van den Staat. De zoogenaamde Provinciale Archieven - beter Archieven in de provincien - zijn de documenten van oude Souvereine Kollegien, van oude Souvereiniteiten, wier Souvereiniteit in 1798 is opgegaan in de eenige Rijks Souvereiniteit. Zoo is het archief van de graafschap Zutphen ook tot het Rijk gekomen, en berust die werkelijk bij hare zuster te Arnhem. Zoo is het archief van het Overkwartier van Gelderland te Roermond, ook al Rijkseigendom.
Plaatsing
Dat zij in de provincien zijn gebleven, is een gevolg van de inertie aan pakken oud papier eigen, meer dan van een systeem. Want veel systeem heeft het Rijk in deze nooit gehad.
De dag dat er een systeem zal aangenomen worden - en ik hoop dat die spoedig zal aanbreken - zal men geloof ik bepalen dat die oude depouilles van afgestorven Souvereinen moeten blijven in de steden waar zij nu zijn. Immers zij mogen aan het Rijk behooren, historisch hebben zij meer onmiddelijk belang voor de provincie. De utiliteit moet derhalve doen besluiten om die depots te behouden ter plaatse waar zij zich allengskens gevormd hebben.
Beheer
In 1789 hebben langen tijd de ratten en muizen uitsluitend het beheer in handen gehad.
Willem i overwegende dat die archieven waren ‘eigendom der wetenschap’ stelde Archivaris aan, rijksambtenaren; doch met een allerarmzaligst tractement en derhalve (want meestal werkt een slecht tractement causatief) onontwikkelde mannen.Ga naar eind84
De provinciale Staten hebben toen - ongedwongen, ongeroepen - uit medelijden en liefde voor documenten, waarin de historie van hun gewest opgesloten lag, de eene voor de andere na provinciale Archivarissen over die Rijks depots aangesteld. Later heeft het Rijk toelagen gegeven. Zoodat wij thans dezen vrij gekken toestand hebben, dat Rijks depots, Rijks eigendommen worden beheerd door ambtenaren, aangesteld door, afhankelijk van, ge-instrueerd door, en verantwoordelijk aan Gedeputeerde Staten: bezoldigd in hoofdsom door de Provincie, en met een toelaag van het Rijk, de eigenlijke eigenaar!! En daarbij is het Rijk niet altijd mild geweest. Zoo in Gelderland. Daar kreeg de archivaris f 400 van de provincie en f 400, van het Rijk, totaal f 800 of f 200 minder dan de Concierge van den Raad van State. Verder geen hulp, geen papier, geen inktpot, geen pen, niets. De prov. heeft voorgesteld dat zij tegelijk met het Rijk het tractement zou verdubbelen. Het Rijk heeft voor de eer bedankt: zoodat nu de prov. f 800, en het Rijk f 400, geeft. En de archivaris leeft nu van f 1200, in een stad waar de leeraren der Stads Hoogere Burgerschool genieten f 4 000, f 3 000, f 2 500.
Feitelijk derhalve heeft het Rijk meer en meer de zorg voor zijn eigendom overgelaten aan de provincies, en zelfs aan de gemeenten, zooals te Roermond, of aan toevallige Collegien.
Van dit laatste levert Arnhem een voorbeeld.
Het oud archief van het vroeger Hof te Arnhem is rijks eigendom, au même titre als het prov. archief. Het hof namelijk in 1544 geïnstitueerd was een van de leden van de Souvereiniteit, een toestand aan Gelderland eigenaardig (en ook aan 't Overkwartier te Roermond). Het archief van dit Souverein hof behoort dus aan het Rijk, dat diens Souvereiniteit heeft geabsorbeerd: het moest derhalve onder Binn. Zaken staan, niet onder Justitie.
Feitelijk echter ligt het opgestapeld op de zolders van het Prov. Gerechtshof, en moet ieder belanghebbende die afschriften vraagt dubbelde leges betalen, zoowel aan den prov. Archivaris, als aan den griffier, die het beheer tot zich getrokken heeft!
Bewaring
Deze is ellendig schier overal. De boel ligt gewoonlijk ongeordend, ongeschikt, half of niet geïnventariseerd in liassen in open kasten of rekken opgestapeld! Zoo te Middelburg; te Maastricht lijden zij van vocht, rat en muis...
Te Arnhem is de toestand bepaald schandelijk. Dit archief dat het rijkste van alle is, bevindt zich in een sousterrain (2 meter hoog) van het prov. gebouw. Het is er zoo vochtig dat de papieren papperig worden en bij aanraking uit elkaar vallen: en dat er op de pakken een laag schimmel ligt en salpeter, evenals in bierkelders.
Het lokaal is zoo klein, dat niet alleen de wit houten open rekken volgepropt zijn, maar ook de vloer, waarop geheele rijen van liassen, dozen en kisten liggen. In die liassen, dozen, en kisten zijn de zeldzaamste perkamenten charters met tal van prachtige zegels samengeperst. De bewaring is derhalve ellendig, studie is onmogelijk. Daarvoor zou vijf à zes maal meer ruimte noodig zijn. Men zou toch al de stukken moeten kunnen uitleggen en behoorlijk in dozen en kasten met omslagen kunnen bergen.
Van daar dat het geheele Culemborgsche archief in liassen onuitgepakt op de grond ligt.
De toestand wordt verergerd door de omstandigheid dat de archieven door den Minister v. Financien aangeboden, op plaatsing wachten. Deze zijn 1o het domaniaal archief v. Culemborg, 2o die van de domeingronden in Gelderland: al deze verzamelingen liggen nog steeds in de verschillende bureaux van registratie en domeinen - naar mij gezegd is - in bedsteden en op vlieringen.Ga naar eind85
Te nemen maatregelen
Ik heb van den Commissaris der Konings tijdelijken afstand verkregen van een jassenkamer of antichambre, ten einde daar de meest natte stukken te kunnen droogen en voorloopig te bergen. Gedurende de zittingen der Staten zal daarachter niet kunnen worden gewerkt. Ook zal dan noodig zijn een viertal goede kasten, waarvoor aanvrage zal worden gedaan.
Blijvende plaats is er in het Provinciale Statenhuis niet, welk Rijksgebouw een type is van onverstandige, onsoliede en leelijke constructie (gebouw omstreeks 1820).
Evenmin zal kunnen gebruik gemaakt worden van een aangrenzend huis in 1836 door de Provincie aangekocht en grootendeels door den griffier bewoond. Dat de griffier dit huis, dat door het Rijk wordt onderhouden als dienende voor de griffie, bewoont tegen een spot huurprijs van f 150, is een misbruik door ieder dien ik er over polste, erkend. Het misbruik werd gedekt met de bewering dat men op die wijze het tractement van den griffier wilde verbeteren. Thans nu in 1876 zijn bezoldiging gelijk zal staan met die van al de andere griffiers, schijnt ook deze reden vervallen.
Hoe dit zij, de Commissaris d. k. gaf mij te verstaan dat men dit huis niet zou willen geven, omdat het archief rijkseigendom is, en het huis aan de provincie behoort.
Overigens heeft mij de archivaris verzekerd dat dit huis zeer vochtig is, en ten eenenmale ongeschikt.
Andere Rijksgebouwen zijn er niet. Evenmin rijksterreinen, naar mij de Commissaris verzekerde.
Aankoop terrein
Blijft dus over het aankopen van een terrein en het bouwen van een Archiefhuis - iets dat het Geldersch Archief stellig verdient.’
De Stuers besluit zijn nota met het aan de hand van een tekening aanwijzen van een terrein, waarvan hij de aankoop adviseert.
Minister Heemskerk heeft aan dit voorstel gevolg gegeven. Nadat er al sinds 1871 plannen voor een rijksarchiefgebouw te Arnhem waren gemaakt, die op niets waren uitgelopen, kon toen eindelijk tot de bouw worden overgegaan. De opdracht daartoe werd gegeven aan de architect J.L. Springer jr.Ga naar eind86; over het door hem ingediende ontwerp (bestek, voorwaarden en bouwkosten) was advies gevraagd aan het college van rijksadviseurs.Ga naar eind87 Op de Rijksbegroting voor 1877 (suppletoir) en volgende jaren werden gelden voor de bouw geplaatst.
Voor en tijdens de bouw ontstonden er herhaaldelijk moeilijkheden met Springer, die op brieven van het departement niet of vaak na veel vertraging reageerde.Ga naar eind88 Dit leidde er
uiteindelijk toe, dat de opdracht aan Springer werd ontnomen en aan Cuypers werd gegevenGa naar eind89, die al tevoren was belast met het toezicht op de bouw. Het werk verloopt dan vlotter en op 8 juni 1880 kan het gebouw aan de Markt te Arnhem officieel worden overgedragen aan de rijksarchivaris in Gelderland.
Ook de omzetting van provinciale archiefbewaarplaats in rijksarchiefbewaarplaats of liever gezegd de overdracht van het archief van voor 1798 heeft nogal wat voeten in de aarde gehad.Ga naar eind90 Maar uiteindelijk besloten provinciale staten in hun vergadering van 10 juli 1877 met 51 tegen 5 stemmen zich te verenigen met in deze overdracht, nu het zeker was dat het archief te Arnhem bleef en omdat het nieuwe rijksarchiefgebouw vier dagen per week het publiek zou worden geopend terwijl de oude provinciale archief bewaarplaats slechts op één dag was opengesteld; bovendien zagen de staten in, dat het in het belang van het archief was, dat dit onder beheer van het Rijk zou komen.Ga naar eind91
De Stuers zelf heeft de instructie voor de rijksarchivaris in Gelderland geconcipieerd.Ga naar eind92 Hiervan is vooral artikel 2Ga naar eind93 van belang, omdat het de inspectie van het archief door de Haagse archivaris des rijks regelt. Ook in de successievelijk vastgestelde instructies voor de andere rijksarchivarissen is, zoals we al zagen, dezelfde bepaling opgenomen.
Na de dood van de provinciale archivaris mr. J. Gerdes Oosterbeek in 1876 had minister Heemskerk de commissaris des konings in Gelderland gevraagdGa naar eind94 geen opvolger te benoemen, zulks in afwachting van de op handen zijnde omzetting van provinciaal in rijksarchief. Aan dit verzoek is gevolg gegeven.
Bij Koninklijk besluit van 23 maart 1877 nr. 10 is tot rijksarchivaris in Gelderland benoemd jhr. mr. Th.H.F. van Riemsdijk, overeenkomstig het advies van De Stuers: ‘Deze overtreft m.i. alle anderen. Is mij sterk aanbevolen door v.d. BergGa naar eind95, door de JongeGa naar eind96, door SloetGa naar eind97, door Muller (archivaris te Utrecht). Heeft als archivaris v. Zwolle in korten tijd reeds veel gedaan. Wordt officieel door Rijksarchivaris aanbevolen.Ga naar eind98 Ik acht dezen voor den eenig mogelijken, voor wien de anderen moeten onderdoen’.Ga naar eind99
Ook de commissaris des konings, aan wie tegen de wens van De StuersGa naar eind100 in door de minister om advies was gevraagdGa naar eind101, heeft van Riemsdijk aanbevolen.Ga naar eind102
Van Riemsdijk heeft toen de plannen voor het nieuwe archiefgebouw werden voorbereid in één opzicht blijk gegeven van een voor die tijd zeker merkwaardig modern idee. Hij heeft toen de vraag geopperdGa naar eind103 ‘in hoeverre het wenschelijk is daarin ook merkwaardige archiefstukken ten toon te stellen. Zonder nog tot een besluit gekomen te zijn, meen ik dat dit denkbeeld in zekere opzichten aanbeveling verdient. Indien men zich zulk eene tentoonstelling denkt als voor een groot deel te bestaan uit eenige met zorg gekozene en chronologisch gerangschikte charters, copiaalregisters, minuutboeken, missiven, rekeningen enz., alle geredigeerd in de Kanselarij van de opvolgende graven en hertogen van Gelre, geloof ik dat zij een leerzaam overzicht zou geven van het vroeger in gebruik zijnde perkament en papier, van het letterschrift, de onderteekening, bezegeling enz. en van de veranderingen, die dit alles bij verloop van tijd heeft ondergaan.’ Hij achtte het raadzaam te onderzoeken, hoe dit in het buitenland gebruikelijk is en gaf in overweging te Parijs een onderzoek in te stellen naar de inrichting van het Musée paléographique in de Archives Nationales.
Er is toen wel door tussenkomst van de Nederlandse gezant te Parijs en de minister van buitenlandse zaken een rapport opgesteld door de directeur-général des archives nationalesGa naar eind104, maar uitvoering aan de gedachte van Van Riemsdijk zou wat Nederland betreft pas veel later worden gegeven.
Van Riemsdijk heeft slechts vijf jaar aan het hoofd gestaan van de rijksarchiefbewaarplaats in Gelderland. Zoals hiervoor al is vermeld, werd hij met ingang van 1 september 1882 benoemd tot adjunctarchivaris bij het rijksarchief in Den Haag. Hij werd te Arnhem opgevolgd door mr. J.F. BijleveldGa naar eind105, overeenkomstig de aanbeveling van Van Riemsdijk. Van raadpleging van de commissaris des konings blijkt niets.
Wanneer in het begin van 1878 de provinciale archivaris van Utrecht dr. P.J. Vermeulen komt te overlijden, is dit voor De Stuers aanleiding de omzetting van het provinciaal archief van Utrecht in een rijksinstelling te bewerkstelligen. In de maand mei van dat jaar gaat er van het departement een briefGa naar eind106 uit aan gedeputeerde staten, dat er op de provinciale begroting voor 1879 geen gelden voor de jaarwedde van een provinciale archivaris
behoefden te worden uitgetrokken; het traktement van de te benoemen archivaris in die provincie zal geheel op de rijksbegroting worden gebracht.
Met het provinciaal bestuur schijnen er geen moeilijkheden over de omzetting te zijn geweest. Nog voor het einde van het jaar kan dan ook minister Kappeyne aan de koning voorstellen, de gemeentearchivaris van Utrecht mr. S. Muller Fz. tevens te benoemen tot rijksarchivaris in Utrecht.Ga naar eind107 In de voordracht lezen we o.m.Ga naar eind108: ‘Het komt mij wenschelijk voor hier even als in Gelderland een archivaris aan te stellen, door Uwe Majesteit benoemd, en geheel van Rijkswege bezoldigd. Voor die betrekking schijnt mij niemand meer in aanmerking te komen dan Mr. S. Muller Fzn., die reeds als archivaris der gemeente Utrecht getoond heeft een man van groote bekwaamheid en van veel ijver in het vak van het archiefwezen te zijn... In het belang van de wetenschappelijke bearbeiding der archieven welke aan het Rijk behooren, komt het mij wenschelijk voor dat den heer Muller vergunning gegeven worde tegelijkertijd het archief der gemeente Utrecht te blijven beheeren. Beide verzamelingen toch staan historisch in naauwe betrekking tot elkaâr.’
Bij Koninklijk besluit van 20 december 1878 is Muller met ingang van 1 januari 1879 tot rijksarchivaris benoemd.Ga naar eind109 Dat Muller ook gemeentearchivaris kon blijven, is verge-makkelijkt door de omstandigheid, dat wanneer in de volgende jaren het gebouw Drift 27 tot archiefbewaarplaats wordt verbouwd, hierin een afzonderlijk depot en een afzonderlijke administratieruimte voor het gemeentearchief worden opgetrokken. Dit gebouw was het voormalige rijkskabinet van landbouwwerktuigen, waarheen reeds in 1856 een deel van de archieven uit het gouvernementshuis was overgebracht. De inrichting tot rijks- en gemeentearchief heeft in de jaren 1880-1883 plaatsgevonden.
Muller is een der meest energieke en veelzijdige figuren geweest, die het Nederlandse archiefwezen heeft gekend. Niettemin heeft in het begin van diens rijksarchivariaat De Stuers toch nog gemeend, dat er aanleiding bestond zich rechtstreeks met het aan het door Muller te verrichten werk in te laten. Twee maanden nadat Muller is benoemd, krijgt hij van het departement een brief van de volgende inhoudGa naar eind110: ‘In 1852 bestonden er van de archieven der voormalige Kapittelen 6 inventarissen, als van de kapittelen ten Dom, Oudmunster, S. Jan, S. Pieter (2 stuks) en Se. Marie. Voorts een inventaris van het Kapittel van S. Jan te Wijk bij Duurstede. Twee jaar vroeger was blijkens een rapport van den provincialen Archivaris Vermeulen aan Gedeputeerde Staten van Utrecht uitgebragt, het voornemen opgevat met behulp dezer archieven een Charterboek samen te stellen. Ik heb de eer U te verzoeken mij een omstandig verslag omtrent den stand der Inventarisatie van gemelde archieven te doen toekomen, alsmede mededeeling Uwer denkbeelden aangaande de uitgave zoowel van zoodanigen Catalogus als van een Charterboek’.
Muller antwoordtGa naar eind111, dat de tijd voor de uitgave nog niet is gekomen; hij geeft een kort verslag van de stand der inventarisatie, waarbij hij opmerkt dat de oude inventarissen behalve die van Vermeulen zeer onvolledig zijn. Aan een oorkondenboek is zijn inziens nog lang niet te denken; eerst moeten de archieven worden geordend. De minister deelt medeGa naar eind112 zich met zijn zienswijze te kunnen verenigen. Het was ook waarlijk niet nodig Muller als het ware aan te sporen tot bepaalde activiteiten: het beheer kon gerust aan hem zelf worden overgelaten.
In verband met de geleidelijke omzetting van de provinciale archiefbewaarplaatsen in rijksarchieven is van belang de reactie van het departement op een voorstel van Muller in 1883 tot afstand van het zich te Utrecht bevindende register van het St. Odulphusklooster te Stavoren aan het provinciaal archief in Friesland. Aan Muller wordt dan meegedeeldGa naar eind113 dat dit voorstel voorlopig zal worden aangehouden en te zijner tijd in overweging zal worden genomen. De Stuers tekent in margine op de minuut aan: ‘Het is nl. niet geraden archieven af te staan aan provinciale archiefdepots, die nog niet georganiseerd zijn met een rijksambtenaar aan 't hoofd. En dit is het geval met Friesland’.
Ook van archiefzaken blijkt De Stuers beter op de hoogte te zijn dan Hubrecht. Op een minuut, waarbij Muller wordt gemachtigd een aantal door hem genoemde archivalia aan de gemeente Amersfoort ‘terug te geven op grond dat die bescheiden niet tot de oude rechterlijke archieven behooren’, tekent de secretaris-generaal aan ‘Is dit zoo zeker? Zie nr. 5, 7, 18, 19, 20, 21. En wat doen de nr. 23 en 24 in een gemeente-archief? Ze schijnen bij de prov. te moeten thuishooren. Immers daar zou men ze zoeken’.
Maar De Stuers antwoordt: ‘Er behoeft geen vrees te bestaan dat Mr. Muller Rijks- en Stads Archivaris van Utrecht aan Amersfoort zal teruggeven stukken die niet te a, behooren.
5 zijn eedsformulieren van de Stad a. |
7 betreft een geschil tusschen Utrecht en a. en behoort tot het archief van a. |
18-19 zijn procedures betreffende Magistraten van a. |
20 hoort tot den burgerlijken stand der stad a. |
21 hoort tot de weeskamersarchieven van a. |
23, 24 zijn afschriften zooals elk lid der Staten ze geregeld kreeg. De origineelen zijn te Utrecht’. |
Daarop is de machtiging verleend.Ga naar eind114
In tegenstelling tot Gelderland en Utrecht heeft het Rijk ten aanzien van Drenthe niet gewacht tot het archivariaat in de provincie kwam vrij te vallen. Er bestond bij het departement geen bezwaar om de in functie zijnde provinciale archivaris G.R.W. Kymmell - als zodanig was hij in 1866 benoemd - aan te stellen tot rijksarchivaris. Wel deelde minister Kappeyne overeenkomstig de zienswijze van De Stuers aan gedeputeerde staten mede, dat Kymmell dan niet nog een andere bezoldigde betrekking zou mogen bekledenGa naar eind115. Kymmell was nl. tevens commies bij de provinciale griffie en als zodanig tevens belast met het lopend archief. Gedeputeerde staten verklaarden hiermede akkoord te gaan.Ga naar eind116 Bij Koninklijk besluit van 2 augustus 1879 nr. 18 vindt de benoeming van Kymmell tot rijksarchivaris in Drenthe plaats tegen een jaarwedde van f 2000 wat f 100 meer was dan wat hij tot dusverre ontving voor zijn twee functies tezamen.Ga naar eind117
Nadat Kymmell in 1887 was overleden, solliciteren niet minder dan tien personen naar het rijksarchivariaat.Ga naar eind118 De commissaris des konings, die had verzocht over de opvolging te worden gehoordGa naar eind119, kreeg de lijst van sollicitanten toegezondenGa naar eind120; hij koos daaruit als nr. 1 Van Hasselt en als nr. 2 en 3 Heeres en Fruin gezamenlijk.Ga naar eind121 Benoemd wordt echter mr. S. GratamaGa naar eind122.
Als de minister van justitie zijn ambtgenoot van binnenlandse zaken in 1891 vraagtGa naar eind123 of er bezwaar tegen bestaat, dat Gratama wordt benoemd tot rechter-plaatsvervanger in de rechtbank te Assen, antwoordt de minister van binnenlandse zakenGa naar eind124, dat hij ‘het met de belangen van 's Rijks archieven niet wel overeentebrengen acht dat de Archivaris in Drenthe tevens de betrekking van rechter-plaatsvervanger bekleede’. De Stuers achtte de rijksarchivariaten - evenals de adjunct-archivariaten bij het Algemeen Rijksarchief - van zodanige omvang, dat hij het bekleden van nevenbetrekkingen zoveel mogelijk wenste te voorkomen.Ga naar eind125
Maar na verloop van een aantal jaren bleek de belangstelling van Gratama voor de rechterlijke macht toch te prevaleren boven het rijksarchivarisschap: bij brief van 13 juli 1896Ga naar eind126 bericht de minister van justitie, dat hij Gratama aan de koningin-regentes heeft voorgedragen voor een benoeming tot rechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam.
Het departement, d.w.z. De Stuers, is dan zoveel waarde gaan hechten aan het oordeel van Muller, dat aan hem advies wordt gevraagd over de opvolging.Ga naar eind127 Uit twaalf kandidaten beval Muller in de eerste plaats mr. J.G.C. Joosting aan.Ga naar eind128 Deze wordt inderdaad benoemd.Ga naar eind129
Uit een zuiver wetenschappelijk standpunt bezien, mag deze benoeming verantwoord worden genoemd. ‘Deze, overtuigd aanhanger van de moderne beginselen op het gebied van archiefbeschrijving, nam terstond de inventariseringsarbeid volgens genoemde beginselen ter hand, waarbij hij enerzijds het voordeel had niet meer naar de juiste methode te moeten zoeken, maar anderzijds gedwongen was de oorspronkelijke ordening dier archieven te herstellen, voordat hij met de beschrijving der voornaamste archieven een aanvang kon maken. Toen Joosting dit werk zo goed mogelijk volbracht had - uit het groot aantal van rubrieken en dossiers blijkt wel, dat volledig herstel der oude ordening niet gelukte - volgden de inventarissen elkaar snel op’.Ga naar eind130
Helaas is daarnaast Joosting ook iemand geweest, die met iedereen, met wie hij ambtelijk contact kreeg, al spoedig overhoop lag. De Stuers, Royer en Duparc hebben aan één stuk moeilijkheden met hem gehad. Dit had onder meer ten gevolge, dat al zijn voorstellen aan het departement zeer scherp werden bezienGa naar eind131 en dat hij als enige rijksarchivaris toe-
stemming nodig had voor de aankoop van alle boekwerken, ook wanneer deze van geringe prijs waren.
De definitieve huisvesting van het Rijksarchief in Drenthe heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Volgens De Stuers was in de tijd, dat de overgang van provinciaal naar rijksarchief werd voorbereid, het oud-archief vrij goed geborgen boven de statenzaal in het gouvernementshuis maar was het 19de eeuws archief ‘ellendig gehuisvest’.Ga naar eind132
De omzetting in rijksarchief maakte de vestiging van een nieuwe archiefbewaarplaats gewenst. In de jaren tachtig zijn er allerlei pogingen gedaan, o.a. door hetzij het oude gemeentehuis van Assen hetzij de Nederlands-Hervormde pastorie aan te kopen maar voor beide sprongen de onderhandelingen af op de volgens het departement te hoge koopprijs, die werd verlangd. Voorlopig werden de tot het rijksarchief behorende collecties ten dele in het gehuurde bovengedeelte van een door een particuliere familie bewoond huis, deels op de zolders van de rechtbank bewaard.
Ook in 1890 kwam er nog geen voortgang. Op 30 december van dat jaar besliste minister De Savornin Lohman, dat ondanks de door De Stuers herhaaldelijk naar voren gebrachte behoefte aan een eigen gebouw, dit een zaak was die voorlopig kon blijven rusten. In het volgend jaar drongen ook gedeputeerde staten aan op maatregelen en bleek de minister van justitie niet mee te willen werken wat Drenthe betrof aan de uitvoering van het Koninklijk besluit van 1879 waarbij de overbrenging van de rechterlijke archieven naar de rijksarchiefbewaarplaatsen was gelast, omdat de rijksarchivaris had verklaard daarvoor geen ruimte te hebben.
Op 23 juni 1891 heeft De Stuers een en ander nog eens aan de minister voorgelegd maar op de vraag of deze zaak nog steeds moest blijven rusten, antwoordde de minister bevestigend.
Twee maanden later wordt Tak van Poortvliet minister van binnenlandse zaken. Bij nota van 24 november 1891 richt De Stuers zich tot de nieuwe bewindsman onder overlegging van het op de situatie te Assen betrekking hebbende dossier: ‘u.e. gelieve kennis te nemen van dit dossier, in een paar nota's geresumeerd. u.e. zal zien hoe de Minister Lohman de zaak heeft sleepende gehouden, zoodat het organiek besluit van 1879 niet kon worden uitgevoerd, en de toestand van de bewaring der archieven te Assen schandelijk is en tot herhaalde klachten aanleiding geeft. Indien u.e. thans een beslissing nam, zou de zaak kunnen worden geprepareerd en op de Begroting van 1893 worden gebracht (althans voor een 1en termijn.)’. Blijkens onderschrift van de minister bij deze nota draagt deze op, de onderhandelingen over de aankoop van grond of gebouw opnieuw bij gedeputeerde staten in te leiden.
Opnieuw wordt er onderhandeld over aankoop van het gemeentehuis maar wederom kan men het niet eens worden over de prijs. In 1895 komt dan weer de mogelijkheid naar voren de Nederlands Hervormde pastorie aan te kopen; hierover ontstaat eindelijk overeenstemming en op 13 september 1895 kan een voorlopig koopcontract worden gesloten, dat twee maanden later door minister Van Houten wordt goedgekeurd.Ga naar eind133 Eerst in 1901 komt de nieuwbouw gereed en kan het nieuwe rijksarchiefgebouw, Brink 4, achter het gemeentehuis gelegen, worden betrokken.
Het vierde provinciaal archief dat is omgezet in een rijksarchief, was dat van de provincie Noord-Brabant. Er is van de zijde van het provinciaal bestuur eerst wel enige tegenkanting geweestGa naar eind134, maar reeds in 1876 heeft de commissaris des konings erkend dat het oud-archief eigendom van het Rijk is.Ga naar eind135 Evenwel kwam de toenmalige provinciale archivaris volgens De Stuers zeker niet in aanmerking voor een benoeming tot rijksarchivaris. Dit was sinds 1872 mr. E.H.J.M. van Zinnicq Bergmann, die veel meer belangstelling had voor zijn advocatenpraktijk dan voor het archivariaat, dat hij blijkbaar als een onbetekenende nevenbetrekking beschouwde.Ga naar eind136 Wanneer hij op 1 november 1879 eervol ontslag heeft gekregen, is de weg vrijgekomen voor de overneming van het archief door het Rijk en de benoeming van een archivaris in rijksdienst. Als zodanig wordt benoemd mr. C.C.N. KromGa naar eind137, die aanbevolen was door de Leidse historicus prof. dr. R. Fruin.
Voor de huisvesting was reeds in 1876 een huis aan de Waterstraat te 's-Hertogenbosch aangekocht door tussenkomst van de commissaris des konings maar eerst in 1880 is op
de plaats van dat huis tot nieuwbouw overgegaan. Deze kwam in 1883 gereed. In 1886 is nog een huis naast het archiefgebouw aangekocht tot uitbreiding; in 1887 en 1888 zijn de daartoe nodige werkzaamheden uitgevoerd.
Ook met het werk aan het Noord-Brabants archief heeft De Stuers zich intensief bezig gehouden, zoals o.a. blijkt uit een nota van 23 maart 1881: ‘Omtrent de rekeningen van het kapittel van Oirschot (nr. 2) adviseert de Rijks Arch. [met Rijks Archivaris is in deze nota Van den Bergh bedoeld] om ze te bewaren, of bij gebrek aan plaats op te ruimen. Omtrent de Gemeene middelen, andere belastingen, de domeinen in Stad en Meyerij, en de rekeningen van Brabant, adviseert hij om ze te geven aan de gemeenten 's Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen, Grave, Cuijk of althans aan den Bosch, dat een goed beheerd archief heeft. Maar zal den Bosch de stukken van de andere gemeenten willen? Zullen wij stukken geven aan gemeenten waarvan wij weten dat het archief onderverzorgd is? Zoo zij ze niet willen, adviseert de R.A. tot opruiming. Mag die opruiming wel afhankelijk worden gesteld van de geringe belangstelling der gemeenten? Waar blijven met de archieven die geen bepaald stedelijk of gemeentelijk karakter hebben, als die van het Kwartier van Kempenland, van dat van Maasland, van dat van Antwerpen, en van Brabant? Waarom wil hij wel de Verpondingen in het Rijks Archief te 's Gravenhage opnemen, niet ook de andere belastingen en de Domeinen? De stukken sub b, c en d wil de R. Arch. weg doen tenzij zich in b belangrijke stukken gevonden worden. De collectie schijnt dus niet genoeg onderzocht. Uit bovenstaande blijkt dat er veel vraagteekens overschieten. Daar ik overtuigd ben dat wij van den R. Arch. geen voldoend nader bericht zullen erlangen, meende ik dat het verstandiger was, voorlopig geen spoed met de zaak te maken.’
De Stuers' hand herkent men ook in een brief van 9 februari 1882 nr. 84 afd. k.w. aan Krom: ‘Uw jaarverslag over 1881 door tusschenkomst van den Rijksarchivaris ontvangen, geeft mij aanleiding u te verzoeken een uitvoerig plan voor een wetenschappelijken inventaris van het archief onder uw beheer op te maken en, overeenkomstig artikel 6 uwer instructie, aan mijne goedkeuring te onderwerpen. Voorts magtig ik U in de gemeenten door u vermeld in dat verslag, onderzoek te doen naar de kwartiersarchieven van Peelland, Kempenland, enz. Nadat dit zal zijn afgeloopen, verwacht ik van u de noodige voorstellen om de oude archieven van al de kwartieren der voormalige Generaliteitslanden uit de verschillende gemeenten, waar zij niet schijnen thuis te behooren, op te vragen en te doen overbrengen in het archiefdepôt onder uw beheer.’ Van den Bergh had het verslag zonder enige opmerkingen aan de minister doorgezonden!
Hierbij mag wel worden aangetekend, dat het Krom niet aan activiteit heeft ontbroken. ‘Mr. Krom is een man van rusteloze arbeid en energie geweest. In enkele jaren stelde hij orde op zaken en maakte [hij] het Noord-Brabants archiefdepôt tot destijds één der grootste van Nederland. In het jaar 1880 verschafte hij een eerste volledig overzicht van de inhoud van het oud-archief.... Over de verdiensten van mr. Krom moet nog worden vermeld, dat hij de archieven der kwartieren, waarin de Meyerij, meer in het bijzonder voor een billijke verdeling der belastingen, verdeeld was, gesignaleerd heeft en met de overname een begin maakte, maar vooral dat hij de hand wist te leggen op de zogenaamde collectie Cuypers van Velthoven, een verzameling bestaande uit 320 portefeuilles en 100 delen, een schat van gegevens voor de oudere geschiedenis van Noord-Brabant bevattende. Deze verzameling werd voor f 5 000 rijkseigendom’.Ga naar eind138
Reeds op 28 november 1885 is Krom, slechts 30 jaar oud overleden. Mr. A.C. Bondam, die sinds korte tijd aan het rijksarchief in Den Bosch werkzaam was, werd bij Koninklijk besluit van 28 april 1886 nr. 8 met ingang van 1 mei van dat jaar tot zijn opvolger benoemd. Ook Bondam heeft veel werk verzet, waarbij hij zoveel mogelijk de voetsporen van zijn voorganger drukte. ‘Zo zette hij de overname der archieven, in het bijzonder der rechterlijke, met alle kracht voort. In 1892 kon hij met trots verklaren dat sedert 1886 de omvang der archiefverzamelingen weer was verdubbeld. De moeizame en van de archivaris veel eisende arbeid bij de opsporing, ontdekking, overname en verwerving der stukken, mag zeker in de jaren met uiterst beperkte vervoermiddelen, niet worden onderschat.... Mr. Bondam, in 1890 op zoek naar het verloren archief der Franse onderprefectuur van Breda, stelde mede een onderzoek in bij het archief van het provinciaal bestuur sedert 1814. De toestand waarin dit archief verkeerde, bleek erbarmelijk. Na gevoerde onderhandelingen
stelde hij bergruimte van het rijksarchief beschikbaar. Mr. Bondam heeft karrevrachten stukken uit bureaux en bergzolders van de provincie overgenomen, in totaal omstreeks 1000 strekkende meter’.Ga naar eind139
De Stuers heeft zich nogal eens kritisch betoond over Bondam: ‘Deze man heeft het gebrek dat hij in zijn stukken 20 maal meer woorden gebruikt dan noodig is, en dat hij steeds maanden op het hem gevraagde laat wachten’.Ga naar eind140 In 1891 moet Bondam worden aangemaand terstond zijn verslag in zake de overneming van de rechtelijke archieven in te zenden; ‘indien dergelijke nalatigheid andermaal voorkwam, zoude ik mij genoodzaakt zien, hoe ongaarne ook tot ernstige maatregelen over te gaan. Ik verwacht het gevraagde zonder verder uitstel’.Ga naar eind141
Toen in 1880 het provinciaal archief van Overijssel aan de beurt kwam om te worden omgezet in rijksarchief, bleek het departement geen bezwaar te hebben mr. J.I. van Doorninck, die sinds 1869 provinciaal archivaris was, in rijksdienst over te nemen.Ga naar eind142 De commissaris des konings verklaarde gaarne zijn medewerking te zullen verlenen tot het overdragen van het oud-archief lopende tot 1 december 1813.
Nadat op 16 november 1889 Van Doorninck was overleden vraagt het departementGa naar eind143 aan Muller of naar zijn mening mr. R. Fruin dan wel mr. L. van Hasselt, die allebei onder hem werkzaam zijn geweest, het meest in aanmerking komt voor de opvolging. Muller gaf de voorkeur aan FruinGa naar eind144 maar Van Riemsdijk was voor Van Hasselt geporteerd doch alleen omdat deze de oudste aanspraken kon doen gelden. Het advies van Van Riemsdijk is gevolgd blijkens de benoeming van Van Hasselt bij Koninklijk besluit van 16 januari 1890 nr. 6.Ga naar eind145
Ook in Overijssel was ten tijde van de overneming door het Rijk het archief onvoldoende gehuisvest. ‘Talrijk zijn de klachten in de jaarverslagen over ruimtegebrek, brandgevaar, vocht en lekkages; welsprekend is in dit verband de juichkreet in het verslag van 1881: de sneeuw drong niet meer binnen’.Ga naar eind146 Onder Van Doorninck was er echter nog geen sprake van een nieuwe behuizing en moest het archief in enige panden aan de Diezerstraat blijven. De Stuers heeft in 1892 en 1893 vergeefs getracht gelden voor een nieuw brandvrij gebouw op de begroting geplaatst te krijgenGa naar eind147 maar dan komt er een oplossing die in die tijd zeker als een verbetering kan worden aangemerkt, ‘al zal niemand nu nog willen beweren dat de Sassenpoort voor een nieuwe archiefbewaarplaats ook aan slechts redelijke eisen voldoet’.Ga naar eind148 De gemeente Zwolle bleek nl. bereid in 1893 de Sassenpoort aan het Rijk te schenkenGa naar eind149 om te dienen tot rijksarchiefbewaarplaats, nadat het departement hierom had gevraagd.Ga naar eind150 Het Rijk verbond zich op zijn kosten de Sassenpoort in de oude staat en stijl te onderhouden en zo nodig te herstellen.Ga naar eind151 Het gebouw werd gerestaureerd en tot archiefbewaarplaats ingericht, waarna Van Hasselt op 7 februari 1984 het beheer kon aanvaarden. In 1898 werden de archiefstukken met een kruiwagen naar de Sassenpoort overgebracht.Ga naar eind152 In dat jaar zijn pogingen om twee belendende percelen aan te kopen afgesprongen op een te hoge vraagprijs.
Op 10 april 1900 komt Van Hasselt te overlijden. Tot zijn opvolger wordt benoemd mr. C.P.L. Rutgers; De Stuers had evenwel de voorkeur gegeven aan dr. J. de Hullu.Ga naar eind153
Het wekt zeker geen verwondering dat de in Maastricht geboren De Stuers bijzondere belangstelling heeft getoond voor de archieftoestanden in Limburg. Vandaar tegen het eind van 1876 een briefGa naar eind154 aan de commissaris des konings in dat gewest, waarin minister Heemskerk zegt te zijn ‘onderrigt dat de bewaring van de oude archieven in het Raadhuis te Gennep zeer veel te wenschen overlaat. Naar het schijnt zijn deze achter een planken beschot onder de pannen op den bovensten zolder van het raadhuis in een verscholen hoek stijf ineengepakt.’Ga naar eind155 Een onderzoek door de provinciale archivaris heeft er uiteindelijk toegeleid, dat de archivalia naar een andere ruimte zijn overgebracht.Ga naar eind156
De interesse voor de gemeentearchieven in Limburg komen we ook in 1882 tegen in een brief van het departement aan de rijksarchivaris in die provincieGa naar eind157: ‘De Gedeputeerde Staten van Limburg hebben naar aanleiding eener door mij medegedeelde opmerking van den Archivaris des Rijks nopens den weinig bevredigenden toestand waarin zich de oude archieven bij vele gemeenten in dat gewest schijnen te bevinden, een schrijven aan de ge-
meentebesturen gerigt, hetwelk onder nr. 127 van het Provinciaal Blad over 1882 is opgenomen. Uit dat stuk zal U blijken dat de gemeentebesturen uitgenoodigd zijn òf de oude archieven aan U op te zenden ter voortdurende of tijdelijke bewaring in het Rijksarchiefdepôt onder een beheer òf door tusschenkomst van Gedeput. Staten de hulp in te roepen van den commies-chartermeester onder U werkzaam, ten einde de oude archieven in de gemeenten zelf te ordenen.’
Tussen 1877 en 1882 heeft ook in Limburg de omzetting in rijksarchief plaatsgehad. Nadat in 1881 aan de provinciale archivaris mr. G.D.L. Franquinet op eigen verzoek ontslag was verleend - hij was benoemd tot districtsschoolopziener te Maastricht - werd J.J. Habets de eerste rijksarchivaris in Limburg.Ga naar eind158 Met Franquinet zijn er in de jaren 1883 en 1884 nog ernstige moeilijkheden geweest, omdat hij vermoedelijk door slordigheid archiefbescheiden had achtergehouden in zijn woning. Er is huiszoeking gedaan en er is op een aantal archivalia bij hem beslag gelegd. Er werd zelfs al een begin gemaakt met een strafvervolging maar die is gestaakt toen Franquinet uiteindelijk alles had afgegeven, wat tot het rijksarchief behoorde.
Zoals van alle aan de minister toegezonden jaarverslagen van de rijksarchivarissen nam De Stuers natuurlijk ook van dat van Limburg met veel aandacht kennis. Dat leidt in 1884 tot een brief van de volgende inhoudGa naar eind159: ‘In Uw jaarverslag over 1883 vind ik, in strijd met het voorschrift van artikel 17 uwer instructie, niets vermeld over de volgende punten:
1 | den toestand der reddings- en brandbluschmiddelen; |
2 | de gelden; |
3 | de maatregelen in het belang van het oud archief onder Uw beheer te nemen. |
Voorts dient in dat verslag alsnog melding te worden gemaakt van hetgeen in 1883 is voorgevallen ten aanzien van de overname van het oud Limburgsch archief uit handen van uwen ambtsvoorganger en behoort uitvoeriger gerapporteerd te worden over de in het slot van uw jaarverslag bedoelde gemeente-archieven u ter ordening of bewaring toevertrouwd, ingevolge de circulaire van 24 November 1882 (Provinciaal Blad 1882 nr 127).’
De Stuers' kennis en inzicht in bouwkundige zaken zijn hem zeer te stade gekomen bij de huisvesting van het Rijksarchief in Limburg. Ten tijde van de overdracht aan het Rijk was dit onvoldoende ondergebracht in twee verschillende gebouwen; een deel bevond zich nl. in de voormalige Franciscanerkerk op de Minderbroedersberg aan de Tongersestraat en een ander gedeelte werd bewaard op de zolders en in de benedenverdieping van een aan het provinciaal bestuur toebehorend huis in de Lenculenstraat.
Toen echter in 1876Ga naar eind160 de voormalige Minderbroederskerk, die als arsenaal en kazerne had gediend, geheel werd ontruimd, was dit aanleiding voor de minister van binnenlandse zaken zich tot zijn ambtgenoot van oorlog te wenden met de vraag of deze bezwaar had tegen een overdracht aan zijn departement ten behoeve van het rijksarchief. De minister van oorlog bleek hiertoe bereid en reeds op 24 november 1876 heeft de overdracht plaats gevonden.Ga naar eind161 Nog in december 1876 zijn verschillende spoedeisende werkzaamheden aan het kerkgebouw goedgekeurd; deze werden in 1877 uitgevoerd. De aanbesteding tot de verbouwing tot archiefbewaarplaats vond tegen het eind van 1879 plaats; de uitvoering van de werkzaam-heden geschiedde in 1880 en 1881. Daarna kon het gebouw in gebruik worden genomen, echter niet alleen door het rijksarchief, want ook het gemeentearchief en de stadsbibliotheek vonden er onderdak, hetgeen tot 1915 zou voortduren.
Het gezamenlijk gebruik komt ter sprake in een nota van De Stuers van 2 februari 1882: ‘Bij mijn laatste bezoek aan Maastricht heb ik in overleg met den Archivaris het volgende denkbeeld bedacht. Aanvankelijk was het voornemen om naar aanleiding der drie te bergen collectien
1 | Rijksarchief |
2 | Stadsarchief |
3 | Stads Bibliotheek |
om in te richten 3 bureaux (thans leeskamers) voor de 3 ambtenaren aan het hoofd dier collectien staande. De oude Sacristy aGa naar eind162 was een dier bureaux, de kapel b, thans reeds door een beschot afgescheiden, is het tweede. Een derde kamer zou geheel van hout en glas worden getimmerd in c. Ik heb een simplificatie bedacht, die het maken van de Kamer C doet vervallen, en ook voor de dienst voordeel heeft. De Stadsbibliothecaris is oud en onge-
schikt en de burgemeester erkent dit. De Stadsarchivist (Eversen) is telegrafist, nog geen 50 meen ik en zeer geschikt. Indien deze zijn ontslag nam als telegrafist, door de Stad tevens werd benoemd tot bibliothecaris, en door ons tot adjunct-archivaris (waaraan groote behoefte is) dan zouden de 3 collecties worden beheerd door twee personen en zouden wij kunnen volstaan met de twee bureaux a en b. Op grond dier denkbeelden, veroorloof ik mij voor te stellen aan Lokhorst te schrijven dat de bouw van de Kamer c kan vervallen.’ Minister Six gaat hiermede akkoord.
De collecties van het Limburgse rijksarchief nemen in de volgende jaren snel toe. Zo werden ‘de archieven van de besturen van het arrondissement Maastricht en van het Departement van de Nedermaas (1794-1815) en de archieven van de opgeheven gerechtshoven en rechtbanken, die op de arrondissementsrechtbank te Maastricht berustten, naar de rijksarchief bewaarplaats overgebracht, evenals alle stukken van vóór 1815, die op de bureaux van de ontvangers der registratie en van de domeinen in Limburg bewaard werden. Verder werden voor en na de rechterlijke archieven van de locale schepenbanken, voor zover ze nog op de gemeentehuizen waren achtergebleven, overgenomen’.Ga naar eind163
Na het overlijden van Habets op 22 juni 1893 werd A.J.A. Flament rijksarchivaris.Ga naar eind164 Onder hem is een einde gekomen aan de destijds veel gerucht makende ‘Roermondse archiefkwestie’: twaalf jaar heeft het geduurd voordat na de dood van de gemeentearchivaris van Roermond J.B. Sivré de archieven van de centrale bestuurs- en rechterlijke instellingen van het Overkwartier van Gelder, en van schepenbanken en kerkelijke en kloosterlijke instellingen in dat gebied naar de rijksarchiefbewaarplaats zijn overgebracht. Het departement, in het bijzonder De Stuers, heeft hierbij een grote rol gespeeld. De gehele kwestie is uitvoerig en op zeer bloemrijke wijze verhaald door Carel Bloemen.Ga naar eind165
Als De Stuers chef van afdeling k.w. is geworden, blijkt hem dat ook de wijze waarop in Groningen de oude provinciale archieven, ook wel het ‘historisch archief’ genaamd, werden bewaard te wensen over liet. Op 28 november 1877 gaat er aan gedeputeerde staten van die provincie een briefGa naar eind166 uit van de volgende inhoud: ‘Uit het verslag van den Rijksarchivaris omtrent zijne reis in Sept. ll. naar Groningen ter inspectie van de verzameling oude provinciale archieven is mij gebleken dat het voornaamste depôt zich bevindt op de derde verdieping van het gemeentehuis en dat door of langs de lokalen waarin die archieven zijn geborgen gaspijpen zijn geleid. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer U te verzoeken ernstig te bevorderen dat, zoo het niet mogelijk mogt zijn om voorloopig, in afwachting dat een nieuw archiefgebouw beschikbaar zal wezen, de rijke archiefverzameling in een lager gedeelte van het stadhuis te plaatsen, en een of meer exstincteurs zich voortdurend op die archieven bestemd bevinden. Hieromtrent zie ik Uw berigt tegemoet.’
Er zijn toen enige maatregelen van tijdelijke aard genomen, maar inmiddels werd uitgezien naar een nieuwe behuizing. Op 25 Maart 1880Ga naar eind167 kan minister Six aan de bouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz. berichten, dat ten behoeve van een gebouw tot berging der oude provinciale archieven van Groningen en Ommelanden het terrein is gereserveerd, gelegen naast het provinciaal gouvernementsgebouw op de hoek van de Grote Snor en de Steeg achter den Muur. De minister verzoekt daarbij een schetsplan voor dit gebouw in te zenden, vergezeld van een programma van eisen en een raming van kosten, opgemaakt in overleg met de provinciale archivaris. ‘Het gebouw behoort brandvrij te zijn en ruimte te bieden tot plaatsing zoowel van het oud archief dat thans in het Provinciaal gebouw geborgen is, als van het daarbij behoorend oud-archief op de derde verdieping van het Raadhuis bewaard; voorts ter berging van eventueel nader aan de verzameling toe te voegen archieven.’ Lokhorst geeft aan de opdracht gevolg: op 3 september 1880 vindt de aanbesteding plaats waarna in 1881 en 1882 de bouw tot stand komt. In 1883 kan het nieuwe gebouw in gebruik worden genomen.
Dan is al de formele overgang van provinciaal archief naar rijksarchief geschied. De in 1849 benoemde provinciale archivaris mr. H.O. Feith jr. - zijn vader was van 1832 tot 1849 provinciaal archivaris geweest - is bij Koninklijk besluit van 25 juli 1882 nr. 11 benoemd tot rijksarchivaris.Ga naar eind168 Tijdens zijn rijksarchivariaat werden de collecties voortdurend uitgebreid.
Eén verwerving zij hier genoemd, nl. de aankoop in 1887 van het journaal in handschrift van Frederik Coenders van Helpen (1541-1618), dat een uitvoerig verslag van zijn reizen
en ontmoetingen behelst. Minister Heemskerk verleende de machtigingGa naar eind169 tot aankoop tegen het advies van De Stuers in, die op de minuut heeft aangetekend: ‘Ik moet toch opmerken dat zuiver historische (private) handschriften niet behooren in de Archieven (waar slechts stukken, emaneerende van autoriteiten berusten mogen) maar in de boekerijen.’ Dit standpunt is inmiddels wel verlaten. Merkwaardig is wel de reactie van minister Heemskerk op de aantekening van De Stuers: ‘Bij ieder archief moet eene kleine boekverzameling zijn.’
In 1892 wordt aan Feith, hij is dan ruim 78 jaar, op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Dan komt in de persoon van mr. J.A. Feith de derde generatie aan het hoofd van het archief te staan.Ga naar eind170 De Groningse hoogleraar Tellegen had voordat deze derde Feith op 1 januari 1885 een aanstelling bij het archief had gekregen zich desgevraagd nogal gereserveerd over hem uitgelaten; hij had hem iemand van middelmatige aanleg genoemd maar die zich aan de universiteit door zijn studie zeer had ontwikkeld zodat zijn doctoraal examen goed was geweest. Het hing er volgens Tellegen vanaf wat men van een archivaris verlangde.Ga naar eind171 In ‘De Rijksarchieven in Nederland’Ga naar eind172 lezen we: ‘Evenals zijn voorgangers beschikte J.A. Feith over een grote werkkracht. Zo verschenen van hem naast talrijke publicaties op historisch en rechtshistorisch gebied onder meer inventarissen in druk van het huisarchief van de Nienoord, de oude rechterlijke archieven en de archieven der voormalige zijlvestenijen en dijkrechten.’
Tegen het einde van de eeuw waren de collecties zo toegenomen, dat uitbreiding van depotruimte wenselijk werd. De mogelijkheid daartoe bleek in 1898 zich aan te bieden toen het ernaast gelegen telegraafkantoor was ontruimd. Lokhorst kreeg opdracht plannen voor de uitbreiding te makenGa naar eind173; op 27 oktober 1899 vond de aanbesteding plaats en in het volgende jaar konden de werkzaamheden worden uitgevoerd.
In geen provincie heeft omzetting van het oude provinciaal archief in rijksarchief bewaarplaats zoveel moeite gekost als in Noord-Holland. Officieel waren het gedeputeerde staten, in feite was het de commissaris des konings Schorer, die zich met hand en tand heeft verzet en alles in het werk heeft gesteld om de vestiging van een rijksarchief te verhinderen. Dat begon al in 1876 toen het ministerie een nieuw gebouw wilde stichten ten behoeve van de archieven, die tot dusverre waren ondergebracht in het Gouvernementsgebouw aan de Jansstraat - waarin later het kantongerecht zou worden gevestigd -. Het gevolg was veel correspondentie tussen het departement en gedeputeerde staten, veel nota's van De StuersGa naar eind174, diverse besprekingen met Schorer, waarbij het blijkbaar soms vrij scherp is toegegaan. Bovendien blijken in 1879 minister Six en De Stuers het niet eens te zijnGa naar eind175, maar als Heemskerk weer minister is geworden, weet De Stuers door te zetten. Daar kwam nog bij, dat in 1883 een Koninklijk besluit tot stand was gekomen, dat de overbrenging gelastte naar de rijksarchiefdepots van de oude rechterlijke archieven, die zich nog bij de gemeentebesturen bevonden. Dat is de directe aanleiding tot het zenden van een briefGa naar eind176 aan de commissaris des konings van de volgende inhoud: ‘Krachtens het Koninklijk Besluit van 9 October 1883 (Sblad nr. 141) zullen een aantal oude rechterlijke archieven welke niet aan de betrokken gemeenten kunnen gelaten worden, behooren verzameld te worden en bewaard hetzij te Haarlem, hetzij bij 's Rijks Archieven te 's-Gravenhage. Uit een wetenschappelijk oogpunt verdient het de voorkeur die verzameling te Haarlem te plaatsen, doch voor het oogenblik ontbreken daartoe de noodige lokalen. Zoowel de zalen waarin het oud archief in Noord-Holland geborgen is, als het gebouw korte jaren ten behoeve van het nieuw archief opgericht, bieden geen ruimte aan. Het denkbeeld is geopperd om zoowel de oude rechterlijke archieven, als de oude archieven welke zich in het provinciaal Gouvernementshuis bevinden, te verzamelen in het gebouw der Vleeschhal te Haarlem. Aanleiding daartoe is de omstandigheid dat de Vleeschhal, eerlang door het Departement van Oorlog zal worden ontruimd en aan de gemeente teruggegeven. Het ware wellicht mogelijk de gemeente te bewegen dit gebouw aan het Rijk tot voorgeschreven doel in gebruik te geven. Alvorens daartoe stappen te doen, wensch ik deswege uw gevoelen te vernemen’.
Schorer antwoordt volstrekt afwijzend.Ga naar eind177 Ook los ervan dat het gemeentebestuur een andere bestemming aan de Vleeshal zou willen geven, ontraadt hij de overbrenging van de bedoelde archieven, men zou deze beter in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen in Haar-
lem, Amsterdam en Alkmaar kunnen laten en wat de overige archieven betreft, zouden er zich in tegenstelling tot de andere provincies geen aan het Rijk toebehorende archieven bij het provinciaal bestuur bevinden. Volgens Schorer zouden zelfs de archieven van gecommitteerde raden van het Noorderkwartier niet aan het Rijk behoren, omdat dit college moest worden beschouwd als voorloper van het college van gedeputeerde staten.
Uiteraard zwicht het departement niet voor deze redenering maar het provinciaal bestuur blijft zich zo lang mogelijk verzetten. In een audiëntie bij minister Heemskerk in tegenwoordigheid van De Stuers heeft Schorer nog eens zijn opvattingen uiteengezet.Ga naar eind178 Als gedeputeerde staten zien, dat de minister voet bij stuk houdt, vragen zij een voordracht te mogen indienen voor de te benoemen archivaris. Zij krijgen ten antwoord, dat voordrachten uitsluitend door de verantwoordelijke ministers aan de koning worden gedaan, maar de minister voegt daaraan toe: ‘Ik wil U intusschen gaarne opnieuw een bewijs geven van mijne gezindheid om de belangen van het archiefwezen zooveel mogelijk te behartigen en verzoek U mitsdien mij de namen van eenige personen te noemen welke naar Uwe meening in aanmerking kunnen komen voor de betrekking van Archivaris in Noord-Holland.Ga naar eind179
Het verzoek van het provinciaal bestuur was overbodig want bij de audiëntie van Schorer bij de minister was al gebleken, dat als nu eenmaal toch de minister voet bij stuk hield en ook in Noord-Holland een rijksarchiefbewaarplaats zou worden opgericht, gehoopt werd op de benoeming van C.J. Gonnet. Op dit punt waren Rijk en provincie het ten minste eens. Bij Koninklijk besluit van 26 februari 1886 nr. 14 werd Gonnet met ingang van 1 april tot rijksarchivaris in Noord-Holland benoemd.Ga naar eind180
Daarmede was de kwestie nog niet geheel uit de wereld. Gedeputeerde Staten schrevenGa naar eind181, dat zij de aanstelling van een rijksarchivaris in Noord-Holland minder doelmatig achtten, maar nu dat eenmaal was gebeurd, vroegen zij aan de minister er mede in te stemmen, dat zij - en vervolgens provinciale staten - Gonnet tevens zouden aanstellen tot provinciaal archivaris op een door hen te geven instructie, die noch in strijd zou zijn met, noch ingrijpen in zijn instructie als rijksarchivaris. De commissaris des konings sloot zich aan bij dit voorstelGa naar eind182, waarvan vooral de bedoeling was, dat gedeputeerde staten rechtstreeks opdrachten konden geven aan Gonnet. Minister Heemskerk heeft het verzoek ingewilligdGa naar eind183; hierdoor is een van alle andere provincies afwijkende situatie ontstaan, die heeft voortgeduurd zolang als Gonnet in dienst is gebleven, nl. tot 31 december 1920.Ga naar eind184
Intussen blijft de verhouding tussen Rijk en provinciaal bestuur moeilijk, zoals ondermeer blijkt wanneer in 1889 en volgende jaren het departement weer zoekt naar een betere huisvesting voor het archief, waar tot dusverre nog niets van was gekomen. In 1892 vraagt de minister aan burgemeester en wethouders van Haarlem of er gelegenheid bestaat het rijksarchief te vestigen in de Vleeshal.Ga naar eind185 Na enig geharrewar over de huurprijs, worden Rijk en gemeente het tegen het einde van 1892 eens over de huurprijs. De commissaris der koningin kan niet nalaten aan minister Tak van Poortvliet te schrijvenGa naar eind186, dat hij het betreurt, dat het afsluiten van deze keuze buiten hem om is gegaan!
Met ingang van 1 januari 1894 is de Vleeshal tegen een jaarlijkse huursom van 1000 gulden gehuurd voor een periode van 25 jaar. In de volgende jaren werd ze archiefbewaarplaats; begin september 1897 kon de Vleeshal als zodanig in gebruik worden genomen.
Het is niet duidelijk waarom het zo lang heeft geduurd voordat ook in Friesland een rijksarchivariaat werd gesticht. Wellicht vond het departement de toenmalige provinciale archivaris G. Colmjon die een autodidact was niet geschikt om met de leiding ervan te worden belastGa naar eind187. Nadat hij op 21 december 1884 was overleden, werden door het ministerie sollicitanten opgeroepen voor de functie van rijksarchivaris in Friesland. Gedeputeerde staten om inlichtingen gevraagd over de sollicitantenGa naar eind188, antwoorddenGa naar eind189 dat zij de voorkeur gaven aan respectievelijk dr. C.P. Burger jr., docts. F. Buitenrust Hettema en mr. J.L. Berns. De Stuers maakt daarop een minuut gereed voor een voordracht tot benoeming van de toenmalige inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Utrecht mr. L. van Hasselt, die zijns inziens de beste kandidaat zou zijn maar minister Heemskerk wil niet iemand buiten het door gedeputeerde staten van Friesland genoemde drietal aangesteld zien; van deze drie is volgens de bewindsman mr. J.L. Berns de meest verkieselijke.
Bij Koninklijk besluit van 23 april 1886 is Berns met ingang van 1 mei 1886 tot rijksarchivaris benoemdGa naar eind190 onder het verlenen van toestemming tevens de functie van bibliothecaris der Provinciale Bibliotheek te bekleden.
De huisvesting van de rijksarchiefbewaarplaats in Leeuwarden heeft jarenlang een slepend probleem gevormd. Het provinciaal archief vond in 1839 de eerste provinciale archivaris in vier vertrekken en op de zolder van het Gouvernementshuis geborgen. Op de zolder hadden de verzamelingen, zoals hij in zijn tweede jaarverslag vermeldt, veel te lijden van vocht en ratten. In deze primitieve toestand schijnt tot 1886 praktisch weinig verandering te zijn gekomen; in dat jaar werden wegens een verbouwing van het Gouvernementsgebouw alle archivalia overgebracht naar een huis in de onmiddellijke nabijheid daarvan, dat ruim genoegGa naar eind191 was maar van een zeer gebrekkig dak voorzien, zodat in 1888 de zolder geheel moest worden ontruimd.
Van 1882 af heeft het ministerie van binnenlandse zaken bij dat van justitie pogingen in het werk gesteld het Kanselarijgebouw overgedragen te krijgen voor inrichting tot archiefbewaarplaats. Het zag er nl. al vele jaren naar uit dat dit gebouw zou worden ontruimd als Huis van Bewaring maar het heeft tot 31 juli 1891 geduurd voordat dit is geschied. Op 18 november 1892 kon de aanbesteding voor de nieuwe inrichting plaatsvinden. Eerst in 1897 kon het Kanselarijgebouw in gebruik worden genomen; één verdieping werd afgestaan aan de Provinciale Bibliotheek, een situatie die bijna zeventig jaar zou voortduren.
‘Ongetwijfeld betekende de verhuizing in genoemd jaar een grote verbetering, doch ideaal is ook de tegenwoordige huisvesting geenszins. Het gebouw heeft depotvertrekken van tweemaal de gewenste hoogte en mist zelfs de kleinste brandvrije bewaarplaats’.Ga naar eind192 Reeds in het verslag van Berns over 1900 staan klachten vermeld over de droge lucht en over de onbruikbaarheid van de archivariskamer. Zoals alle klachten in de jaarverslagen van de rijksarchivarissen zijn ook deze aan de Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz. doorgegeven. Voor zoveel in diens vermogen lag, placht in de tekortkomingen te worden voorzien.
De laatste provincie waar de vestiging van een rijksarchiefbewaarplaats is tot stand gekomen is Zeeland. Ook hier hebben gedeputeerde staten het beheer van het archief zo lang mogelijk in eigen handen willen houden.Ga naar eind193 Maar nadat de provinciale archivaris J.P. van Visvliet tegen het einde van 1888 komt te overlijden, schrijft minister Mackay aan gedeputeerde statenGa naar eind194, dat hij thans ook het archief van Zeeland wil organiseren op de wijze als in de andere provincies is geschied en dat daarom de rijkstoelage voor de provinciale archivaris komt te vervallen.
Bij Koninklijk besluit van 31 maart 1890 nr. 15 wordt met ingang van 1 mei 1890 mr. J.P.N. Ermerins, tot dusverre burgemeester van Zierikzee tot rijksarchivaris benoemd.Ga naar eind195 Van Riemsdijk en De Stuers hadden de voorkeur gegeven aan een ander van de twaalf sollicitanten, nl. aan mr. R. Fruin Th. Az. De Stuers schreefGa naar eind196: ‘Daar het hier geldt een archief dat geheel moet gereorganiseerd worden komt mij de systematische ervaring van F. voor van meer waarde, dan de lokale kennis van E. en de slordigheid van E. schijnt ook een groot bezwaar.’
In 1891 had het departement al moeilijkheden met Ermerins; hij moest enige malen worden gemaand zijn instructie nauwkeuriger na te leven omdat hij zijn jaarverslag niet tijdig had ingediend.Ga naar eind197 De Stuers tekent bij een van deze gelegenheden aanGa naar eind198: ‘De slordigheid van dezen archivaris is voorbeeldeloos. Hij voert - zoals ik ook van Jhr. De Brauw hoorde, - en zooals alles aantoont - niets uit. In mei j.l. wilde minister Lohman hem met ontslag dreigen. Ik adviseerde toen eenvoudig te rappeleeren, en eerst daarna te dreigen. Thans 24 Oct. blijkt echter het rappel van 25 Mei, schoon 13 Oct. herhaald, niet geholpen te hebben, zoodat ik nu adviseer met ontslag te dreigen. Ik voorzie dat deze ambtenaar op den duur niet te houden is’. Inderdaad dreigde minister Tak van Poortvliet Ermerins toen met het nemen van ernstige maatregelen.
Ermerins is reeds op 27 juli 1894 overleden. Dan wordt uit twaalf sollicitanten mr. R. Fruin Th. Az. uitverkoren voor het rijksarchivariaat in Zeeland.Ga naar eind199
Het provinciaal archief van Zeeland was evenals het provinciaal bestuur gehuisvest in het voormalige abdijcomplex te Middelburg. Na de instelling van het rijksarchief werden
de z.g. kanunnikenwoningen van dit complex verbouwd en ingericht tot archiefbewaarplaats. Ook hier vond een snelle aanwas van de verzamelingen plaats.
Met Zeeland was het zo belangrijke en zeer veel tijd en doorzettingsvermogen vergende werk van de omzetting van de provinciale archiefdepots in rijksarchiefbewaarplaatsen voltooid. En, zal in 1913 Muller schrijvenGa naar eind200, ‘ook de organisatie der rijksdepôts zelven is door De Stuers het eerst op vaste grondslagen gevestigd: door hem zijn in 1897 de Regelen voor de indeeling, ordening en inventarisatie van 's Rijks archieven geredigeerd, die op logischen en wetenschappelijken grondslag den inhoud der verschillende rijksdepôts voor goed vaststellen. Hij zelf heeft ze geredigeerd: nog herinner ik mij, hoe wij ze samen bespraken en hoe ik zijn helder inzicht in de organisatie van dezen tak van dienst, die hem door zijne vroegere vorming volkomen vreemd was, bewonderde.’
De aanstelling van rijksarchivarissen, ook al voldeden niet alle benoemden aan de verwachtingen en aan door De Stuers gestelde eisen, betekende dat er geleidelijk aan een corps ontstond, dat steeds beter zou zijn opgewassen tegen de grote taak van het toegankelijk maken van het zo belangrijke deel van ons cultureel erfgoed, dat de rijksarchiefbewaarplaatsen bevatten. De salariëring was beter dan voorheen met de provinciale archivarissen het geval was geweest, zij het ook dat zij toch voorlopig nog remmend zou werken voor mensen zonder eigen vermogen. Ook een aantal gemeentebesturen, al waren het er nog niet veel, begon in te zien, dat de benoeming van archivarissen nodig was voor de ontsluiting van hun archiefdepots. Leiden was de eerste gemeente, die een afzonderlijk archiefgebouw stichtte, nl. in 1893.
Het ontbrak nog aan een behoorlijke opleiding voor het archivariaat en er waren ook geen bepaalde eisen formeel vastgesteld, waaraan degenen moesten voldoen, die in het archiefwezen functies zouden willen bekleden. Van archiefexamens was nog geen sprake. Toch is in de tijd van De Stuers de bemanning van de archieven in ons land aanzienlijk in kwaliteit vooruitgegaan.
Deze vooruitgang bleek ook uit de eigen initiatieven, die in de jaren negentig uit de Nederlandse archiefwereld zijn voortgekomen. Dat begon met de oprichting in 1891 van de Vereniging van Archivarissen in Nederland. In artikel 2 van haar reglement verklaarde zij haar doel, de bevordering van de belangen van het Nederlandse archiefwezen, in de eerste plaats te willen bereiken door te streven naar een regeling van het archiefwezen bij de wet. Op de totstandkoming van zodanige wet en over het aandeel dat de vereniging hierin heeft gehad, komen wij in het volgende hoofdstuk terug.
Van 1892 af gaf deze vereniging een eigen tijdschrift uit, het nog steeds bestaande ‘Nederlands Archievenblad’.
Het was ook deze vereniging, die in 1896 aan een commissie, bestaande uit mr. S. Muller Fz., mr. J.A. Feith en mr. R. Fruin Th. Az., opdracht gaf tot de samenstelling van regels voor het ordenen en beschrijven van archieven. Binnen twee jaar resulteerde hieruit de verschijning van de weldra grote vermaardheid, ook in het buitenland, verkrijgende ‘Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven’.Ga naar eind201 Aan de inhoud lag het vooral door Muller voorgestane ‘herkomstbeginsel’, in Frankrijk bekend als ‘respect des fonds’ en daar al toegepast, ten grondslag. Dit beginsel gaat er vanuit, dat men elk archief als één geheel moet zien, waar men niet willekeurig stukken aan kan toevoegen of van afnemen. Afgedwaalde stukken moeten worden teruggebracht naar de plaats waar ze hebben berust, toen het archief nog als een levend orgaan functioneerde. Met ordening alleen kan niet worden volstaan: de archieven moeten ook om ze bruikbaar te maken worden geïnventariseerd nadat zij eerst zijn beschreven.Ga naar eind202
Het is ook aan De Stuers te danken geweest, dat evenals dit door zijn toedoen was voorgeschreven voor de jaarverslagen van de rijksmusea, de verslagen van de rijksarchieven telkenjare worden gepubliceerd. Voor de geschiedenis van deze instellingen vormen zij een onmisbare bron. De reeks begint met het jaar 1878Ga naar eind203; tot 1927 werden in de jaarlijks verschijnende bundels ook de nieuwe inventarissen opgenomen. Sedert 1928 worden deze laatste afzonderlijk uitgegeven.
Wellicht is hetgeen Muller, één der grootsten die het Nederlands archiefwezen ooit heeft gekend, in 1913 schreef in de bundel die de vrienden van De Stuers dat jaar uitgaven
ter gelegenheid van diens loste verjaardag wat overtrokken in bonam partem, - zoals te doen gebruikelijk in dergelijke publikaties - maar de lof die hij hem toezwaaide was toch niet onverdiend.Ga naar eind204 ‘Geen nukkige en eigenwijze despoot was de heerscher over het Nederlandsche archiefwezen: zonder voorbehoud mocht men hem den lof geven, dat hij, hoe vast zijne opvattingen ook waren, toch gaarne raad vroeg en raad aannam van hen, aan wie hij eenmaal zijn vertrouwen had geschonken, dat hij altijd luisterde naar een ieder, die hem kwam onderhouden over belangrijke zaken en dat zijn intelligent en helder inzicht het belang verstond van elk plan, dat hem werd voorgelegd. En nog iets mocht men hem roemend nageven: om de zaken was het hem bij de regeling van het archiefwezen altijd te doen: met ruimen blik en zonder vooroordeel overzag hij steeds het terrein, dat hij geheel beheerschte.
Zoo hebben velen De Stuers gekend en geëerd als den leider van het Nederlandsche archiefwezen. Maar niet alleen geëerd: de krachtige heerscher, die imponeerde kon niet minder onderhouden en boeien. Want zijn scherpe blik begreep aanstonds, en zijn spelend vernuft wist aan zijn wederwoord een vorm te geven, die altijd pakte en dikwijls vermaakte. Tallooze brieven van hem heb ik bewaard; want de lectuur was mij altijd een genot. Onbarmhartig eischte hij van zijne correspondenten rekenschap over elk bezwaar, dat hij ontdekte in hunne plannen; maar hij pakte die plannen aan en hij zette ze door. Geestig en vrolijk spotte hij over wat hij niet gelukkig uitgevoerd achtte, en hij bracht zijne bezwaren dan even in beeld met vlugge pen. Het nieuwe zegel van het Utrechtsche rijksarchief, dat het rijkswapen vertoonde met een bisschop als schildhouder, heeft het moeten ontgelden: fluks heeft hij in een brief de ware verhouding van den Nederlandschen leeuw tot den Utrechtschen bisschop geschetst.’
Tot zover Muller; bijna twintig jaar eerder had de Vereniging van Archivarissen in Nederland al officieel de man, aan wie het Nederlandse archiefwezen zo enorm veel heeft te danken, lof toegezwaaid, toen zij hem tot erelid verkoos.
- eind1
- Op 9 april 1874 ordepunt 18.
- eind2
- 2de vergadering op 7 mei 1874 ordepunt 25; 3de vergadering op 28 mei 1874 ordepunten 1 en 27; 4de vergadering op 9 juli 1874 mededeling voorzitter nr. 5; 6de vergadering op 8 okt. 1874 ordepunt 50; 7de vergadering op 13 nov. 1874 ordepunt 12; 8ste vergadering op 10 dec. 1874 mededeling voorzitter nr. 19.
- eind3
- 2de vergadering op 7 mei 1874 ordepunt 10.
- eind4
- Met potlood is hier bijgevoegd: te Haarlem.
- eind5
- J.H. Scheffer, gemeentearchivaris van Rotterdam en correspondent van het college van rijksadviseurs.
- eind6
- Lees: Van Heusde.
- eind7
- 3de vergadering op 28 mei 1874 mededeling voorzitter nr. 10.
- eind8
- 4de vergadering op 9 juli 1874 mededeling voorzitter nr. 4.
- eind9
- 6de vergadering op 8 okt. 1874 mededeling voorzitter nr. 34 en 7de vergadering op 13 nov. 1874 mededeling voorzitter nr. 11.
- eind10
- Dit ontwerp bevindt zich op het Algemeen Rijksarchief in een map genaamd ‘Archiefwet 1918’.
- eind11
- Ingediend 3 dec. 1874.
- eind12
- Op 10 dec. 1874 ordepunt 1.
- eind13
- 15 dec. 1874.
- eind14
- 16 dec. 1874.
- eind15
- 24 dec. 1874.
- eind16
- 4 jan. 1875.
- eind17
- 9 maart 1875.
- eind18
- Aantekening van De Stuers op de Nota-Enschedé.
- eind19
- Op 11 febr. 1875 ordepunt 25.
- eind20
- 4de vergadering op 9 juli 1874 mededeling voorzitter nr. 19.
- eind21
- 12de vergadering op 1 april 1875 ordepunt 32.
- eind22
- 10de vergadering op 11 febr. 1875 mededeling voorzitter nr. 16 en 11de vergadering op 11 maart 1875 mededeling voorzitter nr. 23.
- eind23
- 11de vergadering op 11 maart 1875 ordepunt 19.
- eind24
- 13de vergadering op 29 april 1875 mededeling voorzitter nr. 14.
- eind25
- 11de vergadering op 11 maart 1875 ordepunt 18; 12de vergadering op 1 april 1875 ordepunt 31; 14de vergadering op 27 mei 1875 mededeling voorzitter nr. 20 en ordepunt 24.
- eind26
- 32ste vergadering op 14 juni 1877 mededeling voorzitter nr. 7.
- eind27
- 7de vergadering op 13 nov. 1877 mededeling voorzitter nr. 12; voorts 9de vergadering op 14 jan. 1875 ordepunt 34 en 14de vergadering op 27 mei 1875 ordepunt 26.
- eind28
- 11de vergadering op 't maart 1875 mededeling voorzitter nr. 22 en 14de vergadering op 27 mei 1875 ordepunt 25.
- eind29
- 12de vergadering op 1 april 1875 mededeling voorzitter nr. 10; 16de vergadering op 8 juli 1875 mededeling voorzitter nr. 15; 17de vergadering op 19 aug. 1875 ordepunt 22; 34ste vergadering op 13 sept. 1877 mededeling voorzitter nr. 27.
- eind30
- Zie b.v. R. Fruin (de historicus), Verspreide Geschriften ix, 's-Gravenhage 1904, blz. 465 e.v.
- eind31
- 22 mei 1876 nr. 88 exh. 23 mei 1876 nr. 120 afd. k.w.
- eind32
- Nota 27 juli 1892.
- eind33
- Juni 1878.
- eind34
- Van den Bergh heeft zich hierdoor wel gepasseerd gevoeld. (15 okt. 1881 nr. 127 exh. 17 okt. 1881 nr. 2450 afd. k.w.)
- eind35
- 8 juli 1881 nr. 44; het was ten departemente al 3½ jaar tevoren ingeleid in een nota van De Stuers van 28 jan. 1878: ‘Bij de door Uw Exc. verlangde verhooging der Jaarwedden Rijksarchief geef ik in overweging om in verband met het K.B. 31 Dec. 72 Sb. 29 een nieuw Koninklijk besluit uit te lokken tot regeling der organisatie van het personeel in abstracto.... Dit schijnt mij ordelijker toe, en als dit K.B. bekend wordt door de Staats Ct. zal het ten gevolge hebben dat studeerenden ook het archief als een carrière zullen beschouwen waaraan zij zich kunnen wijden. Niets belet daarbij voorloopig het adj. archivariaat onvervuld te laten: die plaats blijft echter noodig omdat ook de reglementen en instructies daarop gebaseerd zijn. Wordt de bezoldiging beter, dan komen er misschien geschikte candidaten. Ik weet er die wegens de slechte bezoldiging niet solliciteerden b.v. Archivaris v. Kampen’.
- eind36
- ‘De titel van Algemeen Rijks Archivaris is die van het Koninklijk besluit van 1881, en aldus gesteld omdat ten gevolge van de geleidelijke organisatie der archieven van het Rijk in de provincien de Algemeen Rijks Archivaris geregeld toezicht zal houden op de Rijks Archivarissen in de provincien’. (Aantekening van De Stuers op de minuut voor de voordracht tot benoeming van Van Riemsdijk 20 juni 1887 nr. 95 kab.)
- eind37
- In 1913 is de titel van adjunctarchivaris bij het Algemeen Rijksarchief veranderd in rijksarchivaris bij deze instelling.
- eind38
- Nota 21 mei 1887.
- eind39
- In de in de vorige noot vermelde nota.
- eind40
- Nr. 95 kab.
- eind41
- 31 mei 1887 geh. exh. 2 juni 1887 nr. 95 kab.
- eind42
- 24 juni 1887 nr. 8.
- eind43
- Van den Bergh is nog geen drie maanden later, nl. op 17 sept. 1887 overleden, 82 jaar oud.
- eind44
- Kon. besl. van 18 juli 1882 nr. 2.
- eind45
- 2 juli 1882 exh. 4 juli 1882 nr. 90 kab.
- eind46
- De Rijksarchieven in Nederland, 's-Gravenhage 1953 blz. 2.
- eind47
- 7 april.
- eind48
- In ontwerp-verslag over 1893.
- eind49
- Zoals De Stuers met een aantal voorbeelden aantoont.
- eind50
- Dit geschiedde wél toen Fruin algemene rijksarchivaris was geworden maar later is dat weer in onbruik geraakt en stelt het departement de hoogte van de begrotingsposten vast na ontvangst van de voorstellen van de algemene rijksarchivaris en de 10 rijksarchivarissen in de provinciale hoofdsteden. Eerst onder het ministerie van c.r.m. is zoals we nog zullen zien, hierin verandering gebracht.
- eind51
- Nota 24 sept. 1890.
- eind52
- Nr. 1416 afd. k.w.
- eind53
- 10 juli 1889 nr. 211 exh. 11 juli 1889 nr. 1599 afd. k.w.
- eind54
- 4 juni 1890 nr. 1007 afd. k.w.
- eind55
- Nota 27 sept. 1892.
- eind56
- De Stuers vergat hier, dat Van Riemsdijk al in 1882 naar Den Haag was overgeplaatst.
- eind57
- Lees: tienmaal.
- eind58
- Hier moet Friesland zijn bedoeld.
- eind59
- 4 juni 1890 nr. 1007 afd. k.w.; aan de rijksarchivarissen in de provincies schreef de minister (zelfde datum en nummer): ‘Ter bespreking van de belangen van de Nederlandsche Archieven en van de wetenschappelijke vraagstukken deze betreffende zal de Algemeene Rijksarchivaris jaarlijks éénmaal in een door hem aan te wijzen stad de Rijksarchivarissen in de provincien bijéén roepen. Ik heb de eer U te verzoeken aan zoodanige oproeping gevolg te geven. De deswege te declareeren reis- en verblijfkosten komen ten laste van het gewoon U toegelegde krediet.’
- eind60
- Onderwerp van behandeling was het indelen van de tot een depot behorende archieven en verzamelingen.
- eind61
- 22 okt. 1890 nr. 2225 afd. k.w. Over de publikatie van de notulen van de 2de vergadering (op 16 okt. 1891) ontstond ten departemente onenigheid. De secretaris-generaal was tegen publikatie, omdat de archivarissen zich in de vergaderingen vrij moesten kunnen uiten en de regering er dan nut van kan trekken; de algemene rijksarchivaris stond algehele publikatie voor. Besloten werd tot publikatie behalve van hetgeen ter sprake was gekomen over de notariële archieven; daarvan werd kennis gegeven aan de minister van justitie.
- eind62
- Op de notulen van het 5de convent (16 okt. 1894) tekende secretaris-generaal Dijckmeester aan: ‘Lezenswaard om te zien hoe men vergaderen kan zonder tot eenig resultaat te komen. Geen enkel punt werd tot oplossing gebracht.’
- eind63
- 25 okt. 1897 nr. 274 exh. 26 okt. 1897 nr. 2661 afd. k.w.
- eind64
- 5 nov. 1897 nr. 2661 afd. k.w.
- eind65
- 6 april 1876 nr. 37 afd. k.w.; archivaris des rijks aan minister van binnenl. zaken 12 april 1876 nr. 67 exh. 13 april 1876 nr. 100 afd. k.w.; minister van binnenl. zaken aan archivaris des rijks 20 april 1876 nr. 66 afd. k.w.; archivaris des rijks aan minister van binnenl. zaken 30 mei 1876 nr. 91 exh. 31 mei 1876 nr. 155 afd. k.w.
- eind66
- Nederlandsch Archievenblad 1908/09 blz. 83 e.v.; Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1908, 's-Gravenhage 1909 blz. 190 e.v.; R. Fruin Archiefwet 1918, Alphen aan den Rijn 1919 i blz. ix.
- eind67
- 10 mei 1876 nr. 54 afd. k.w.
- eind68
- 1ste uitgave 's-Gravenhage 1953; 2de uitgave 's-Gravenhage 1973.
- eind69
- 4 april 1876 La. e afd. k.w.
- eind70
- Nr. 129 afd. k.w.; Van Riemsdijk antwoordt (19 jan. 1897 nr. 19 exh. 19 jan. 1897 nr. 241 afd. k.w.), dat de stukken geen of zeer weinig waarde hebben en dat hij Nijhoff erop heeft gewezen, dat hij ze niet in de handel mocht brengen; deze zou er met zijn lastgeefster over spreken. De minister is hiermee niet tevreden en vraagt nader bericht (1 febr. 1897 nr. 241 afd. k.w.). Hierop antwoordt Van Riemsdijk, dat hij eraan twijfelt of het wel archiefstukken zijn; zonder schade hadden ze vernietigd kunnen worden maar omdat de lastgeefster niet had geantwoord, heeft hij ze voor een gering bedrag gekocht, opdat ze niet in de handel zouden worden gebracht. In een ander geval nl. in 1886 bij de collectie - Blanken is wel beslag gelegd; dat is opgeheven, toen bleek dat de collectie voor f 400 kon worden aangekocht. Ook in deze zaak is het ministerie, d.w.z. De Stuers actief betrokken geweest hetgeen onder meer blijkt uit een omvangrijke correspondentie.
- eind71
- Nota De Stuers 52 maart 1900: ‘.... Aan Van Stockum is gezegd [de firma die de stukken te koop aanbood], dat er noodwendig beslag zou worden gelegd op een gedeelte en gevraagd of men niet liever in der minne wilde schikken, en alles af te staan, d.i. de geheele collectie. Van Stockum zeide toen ‘goed voor f 20.000, -’. Ik heb hem zelf gesproken en doen erkennen dat hij die som uit den duim zoog. Hij is nu al afgedaald - tegenover ons aanbod van ± f 4 850 - op f 10 000. Ik zou voorstellen, om zoo mogelijk den judicieelen weg te vermijden, onzerzijds een offer te brengen en te bieden op f 6 000. Dr. Colenbrander [toentertijd adjunctarchivaris bij het Algemeen Rijksarchief], meent dat wij niet hooger mogen gaan. Inderdaad het deel dat wij niet het onze kunnen rekenen, dat wij dus toch aankoopen moeten, schat hij op f 3 550. Voeg daarbij 10% opgeld f 355 f 3 905 rond f 4 000. Dan is f 6 000 mooi!....’. Inderdaad heeft de aankoop voor f 6 000 plaatsgevonden, waarvoor het krediet met f 3 000 werd verhoogd. Zie ook minister van Binnenl. Zaken aan algemene rijksarchivaris 14 maart 1901 nr. 668 afd. k.w. met verzoek aan Colenbrander ‘mijne tevredenheid te betuigen wegens den door hem bij deze gelegenheid aan den dag gelegden ijver en voortvarendheid.’
- eind72
- Daar was ruimte beschikbaar.
- eind73
- Anderhalf jaar later schrijft de minister van koloniën aan minister Heemskerk, ‘dat, na ontvangst der door U bedoelde mededeeling van den Rijks Archivaris, door mij aan de Indische regering opgave gedaan is van de Oud-Indische Archieven, die voor eventueele afzending herwaarts in aanmerking komen.’ (10 juni 1877 La. a nr. 39 exh. 19 juni 1877 nr. 128 afd. k.w.)
- eind74
- Hierbij betoogde het ministerie van binnenlandse zaken, dat de testatrice van de archivalia, die had bepaald dat deze ongeopend moesten blijven en vervolgens moesten worden verbrand, niet gerechtigd was op enigerlei wijze te beschikken over de staatspapieren waar het in deze om ging.
- eind75
- 10 sept. 1877 nr. 32 afd. k.w.
- eind76
- 20 okt. 1877 nr. 178 exh. 22 okt. 1877 nr. 96 afd. k.w.
- eind77
- 18 april 1878 nr. 30 afd. k.w.
- eind78
- 27 april 1878 nr. 37 afd. domeinen exh. 1 mei 1878 nr. 86.
- eind79
- Hubrecht gaf voorrang aan de bouw van een nieuw ministerie van binnenlandse zaken op het Binnenhof.
- eind80
- Veel bijzonderheden vindt men in een nota van De Stuers ten behoeve van de begroting 1895.
- eind81
- 18 dec. 1893 en 10 dec. 1894.
- eind82
- Op werkdagen van 10 tot 15 uur (mededeling aan de Staatscourant 7 aug. 1903 nr. 2006 afd. k.w.).
- eind83
- 7 december 1875.
- eind84
- Op deze plaats staat in de nota een noot die hier niet ter zake doet.
- eind85
- Op 4 dec. 1875 heeft De Stuers met de provinciale archivaris van Gelderland mr. J. Gerdes Oosterbeek een bespreking gehad over de huisvesting; zij waren het erover eens, dat de tot dusverre gebruikte ruimten volstrekt ongeschikt waren en een nieuwe bewaarplaats nodig was (Gerdes Oosterbeek aan minister van binnenl. zaken 26 dec. 1875 nr. 5946 t 72de afd. exh. 28 dec. 1875 La. aa afd. vi).
- eind86
- Kon. besluit van 31 aug. 1876 nr. 4.
- eind87
- Minister van binnenl. zaken aan college van rijksadviseurs 23 dec. 1876 nr. 60 afd. k.w., college van rijksadviseurs aan minister van binnenl. zaken 16 jan. 1877 nr. 12 exh. 18 jan. 1877 nr. 153 afd. k.w.
- eind88
- Zo ontving Springer telegrammen van 5 dec. 1876 La g afd. k.w. en 12 dec. 1876 La. m afd. k.w., beide luidende ‘Gelieve aanbestedingsstukken Archief Arnhem zoo spoedig mogelijk in te zenden’ en werd hij bij brief van 4 april 1879 nr. 21 afd. k.w. met intrekking van de opdracht bedreigd als hij niet binnen vier dagen van zich liet horen. Dit hielp toen, zij het voor korte tijd, want in de volgende maanden herhaalde het euvel zich.
- eind89
- Intrekking van de opdracht aan Springer en verstrekking hiervan aan Cuypers geschiedden beide bij Kon. besluit van 23 okt. 1879 nr. 16; Cuypers kreeg als beloning f 967.995, nl. 4% van de sommen vermeld in de door hem ingeleverde certificaten van oplevering (Kon. besluit 30 mei 1880 nr. 21.).
- eind90
- Minister van binnenl. zaken aan commissaris des konings 28 aug. 1876 nr. 36 afd. k.w.; gedeputeerde staten aan minister van binnenl. zaken 5 sept. 1876 nr. 71/4 exh. 4 sept. 1876 nr. 1147 afd. k.w.; minister van binnenl. zaken aan gedeputeerde staten 4 okt. 1876 La. r afd. k.w.; gedeputeerde staten aan minister van binnenl. zaken 17 okt. 1876 nr. 57/6 exh. 23 okt. 1876 nr. 107 afd. k.w.; rijksarchivaris in Gelderland aan minister van binnenl. zaken 11 mei 1877 exh. 14 mei 1877 nr. 137 afd. k.w.
- eind91
- Medegedeeld door commissaris des konings aan minister van binnenl. zaken 12 juli 1877 nr. 3412/10 exh. 13 juli 1877 nr. 174 afd. k.w.
- eind92
- Vastgesteld bij beschikking van 25 juni 1877 nr. 58 afd. k.w.
- eind93
- ‘Onverminderd het toezigt van den Commissaris des Konings ingevolge artikel 12 der Instructie gevoegd bij het Kon. Besluit van 27 Sept. 1850 nr. 58 (Staatsblad no 62), staat de Archivaris in Gelderland onder het onmiddellijk toezicht van den Archivaris des Rijks, door wien het Archief op onbepaalde tijden wordt geïnspecteerd’.
- eind94
- 1 juli 1876 La. n afd. k.w.
- eind95
- Bedoeld is Van den Bergh, de archivaris des rijks.
- eind96
- Bedoeld is jhr. mr. J.K.J. de Jonge, toentertijd adjunct-archivaris bij het Rijksarchief te 's-Gravenhage en directeur van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen.
- eind97
- B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis of zijn zoon A.G. baron Sloet tot Oldhuis.
- eind98
- 8 dec. 1876 en 6 maart 1877 nr. 46 exh. 7 maart 1877 nr. 45 kab.
- eind99
- 7 febr. 1877.
- eind100
- Eveneens in nota van 7 febr. 1877.
- eind101
- 16 febr. 1877 nr. 45 kab.
- eind102
- 7 maart 1877 nr. 15 kab. exh. 7 maart 1877 nr. 45 kab.
- eind103
- 20 maart 1879 nr. 34 exh. 21 maart. 1879 nr. 56 afd. k.w.
- eind104
- Minister van buitenl. zaken aan minister van binnenl. zaken 17 juni 1879 nr. 31, 1e afd. exh. 23 juni 1879 nr. 83 afd. k.w. Het rapport is ook ter inzage toegezonden aan Van Riemsdijk (25 juni 1879 nr. 11 afd. k.w.).
- eind105
- Kon. besluit van 24 aug. 1882 nr. 11.
- eind106
- 25 mei 1878 nr. 22 afd. k.w.
- eind107
- Muller was sinds 1 febr. 1874 gemeentearchivaris; daarmee had hij tevens het beheer gekregen over de verzameling oudheden van de gemeente, die toentertijd een onderdeel van het gemeentearchief uitmaakte. Later is deze verzameling omgezet in een gemeentemuseum onder directoraat van Muller; tot 31 dec. 1918 is hij het beheer over gemeentearchief en gemeentemuseum blijven voeren. Tot 1920 blijft hij rijksarchivaris.
- eind108
- 17 dec. 1878 nr. 165 kab.
- eind109
- De instructie is vastgesteld bij beschikking van 31 dec. 1878. La. f afd. k.w.
- eind110
- 13 maart 1879 nr. 29 afd. k.w.
- eind111
- 19 maart 1879 nr. 33 exh. 26 maart 1879 nr. 86 afd. k.w.
- eind112
- 4 april 1879 nr. 27 afd. k.w.
- eind113
- 10 mei 1883 nr. 1294 afd. k.w.
- eind114
- 10 juli 1890 nr. 1448 afd. k.w.
- eind115
- 25 maart 1879 La. k afd. k.w.
- eind116
- 4 april 1879 nr. 13 exh. 12 april 1879 nr. 157 afd. k.w.
- eind117
- De instructie is vastgesteld bij beschikking van 23 aug. 1879 La. v afd. k.w.
- eind118
- De sollicitanten waren:
1dr. C.P. Burger Jr., dr. litt., jur - kand., Leiden2S.J. Cosquino de Bussy, gewezen predikant, Bloemendaal3W.G.N. Eyck van Zuylichem, Amersfoort4mr. R. Fruin, Leiden5mr. S. Gratama, privaat-docent, Groningen6mr. L. van Hasselt, commies-chartermeester in Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch7mr. J.E. Heeres, litt - kand., Zuidhorn8mr. J.H. Heerspink, advocaat en procureur, Assen9dr. J.S. van Veen, dr. klass. letteren, leraar aan het gymnasium, Assen10W. Zuidema, drs. Nederlandse letteren, Groningen.
- eind119
- 29 juni 1887 nr. 4 kab. exh. 30 juni 1887 nr. 117 kab.
- eind120
- 26 juli 1887 nr. 117 kab.
- eind121
- 28 juli 1887 nr. 57 kab. exh. 30 juli 1887 nr. 117 kab.
- eind122
- Kon. besluit van 13 aug. 1887 nr. 20, conform het voorstel van Van Riemsdijk. De benoeming ging in op 1 sept. 1887.
- eind123
- 2 juni 1891 nr. 71 b kab. exh. 4 juni 1891 nr. 102 kab.
- eind124
- 4 juni 1891 nr. 102 kab.
- eind125
- Dat was al in 1880 gebleken toen minister Six bepaalde dat de kort tevoren tot rijksarchivaris in Overijssel benoemde mr. Van Doorninck niet tevens wethouder van Zwolle zou mogen blijven (28 sept, 1880 La. g afd. k.w.). Toen in 1885 de rijksarchivaris in Noord-Brabant mr. Krom bij Kon. besluit van 28 okt. 1885 nr. 24 tot rechter-plaatsvervanger in de rechtbank te 's-Hertogenbosch was benoemd zonder dat de minister van binnenlandse zaken hierin te voren was gekend, vroeg deze aan zijn ambtgenoot van justitie ‘voortaan geen ambtenaren bij Rijksinstellingen onder het Ministerie van Binnenlandsche Zaken ressorteerende voor bezoldigde of onbezoldigde betrekkingen aan den Koning voor te dragen dan na voorafgaand overleg met hem (5 nov. 1885, nr. 2636 afd. k.w.); de minister van justitie verklaarde zich hiertoe bereid (11 nov. 1885 aj nr. 100). Bij brief van 16 aug. 1897 nr. 2003 afd. k.w. deelde de minister aan Van Riemsdijk mede bezwaar te hebben tegen handhaving van mr. J.E. Heeres als adjunct-archivaris bij het Algemeen Rijksarchief, nu hij was benoemd tot hoogleraar bij de Indische School te Delft: ‘door deze combinatie zou de waarneming van beide betrekkingen lijden.’
- eind126
- Nr. 97 d kab. exh. 14 juli 1896 nr. 132 kab.
- eind127
- 1 sept. 1896 nr. 173 kab.
- eind128
- Okt. 1896 nr. 292 exh. 22 okt. 1896 nr. 173 kab.
- eind129
- Kon. besluit van 11 nov. 1896 nr. 54 met ingang van 1 jan. 1897.
- eind130
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 259.
- eind131
- Aantekening van Royer op minuut van 8 nov. 1901 nr. 2693 afd. k.w.
- eind132
- Nota 24 okt. 1877.
- eind133
- Schrijver dezes heeft ervan afgezien een opgaaf te geven van de zeer talrijke over deze zaak gewisselde brieven en nota's.
- eind134
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) ii blz. 529.
- eind135
- Volgens De Stuers in nota van 10 april 1876.
- eind136
- In de in de vorige noot vermelde nota schrijft De Stuers over Van Zinnicq Bergmann: ‘Ik heb den indruk en nagenoeg de zekerheid bekomen dat de prov. archivaris Mr. v.Z. Bergmann niets of niet veel uitvoert. Hij is advokaat, en legt zich zeer toe op de practijk. Volgens zijn instructie moet hij er Donderdags voor het publiek zijn, doch hij zeide mij zelf dat hij in den regel niet komen kan, maar dan de overige dagen wel eens verschijnt. Extra-aptitude voor archivaris heb ik ook vroeger niet in hem kunnen ontdekken. Zou hij die thans verkrijgen, dan hadde hij er zich vrij wat meer op toe te leggen.’ Opgemerkt zij, dat in het artikel over hem in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1 kolom 315) niet is vermeld, dat hij provinciaal archivaris is geweest.
- eind137
- Kon. besluit van 1 febr. 1880 nr. 3 met ingang van 1 maart 1880; de instructie is vastgesteld bij beschikking van 12 maart 1880 La. s afd. k.w.
- eind138
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) ii blz. 529 e.v.
- eind139
- Alsvoren blz. 530 e.v.
- eind140
- Aantekening op een minuut van 24 okt. 1891 nr. 94 kab. waarin hij wordt aangemaand onmiddellijk zijn verslag over 1890 in te zenden.
- eind141
- 14 nov. 1891 nr. 199 kab.
- eind142
- Benoeming bij Kon. besluit van 28 aug. 1880 nr. 3 met ingang van 1 okt. 1880; de instructie is vastgesteld bij beschikking van 11 sept. 1880 La. n afd. k.w.
- eind143
- 28 dec. 1889 nr. 183 kab.
- eind144
- 30 dec. 1889 nr. 447 exh. 31 dec. 1889 nr. 183 kab.
- eind145
- Met ingang van 1 februari 1890.
- eind146
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 283.
- eind147
- Nota's van 22 maart 1892 en 4 maart 1893.
- eind148
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 283.
- eind149
- Besluit gemeenteraad van 21 aug. 1893 nr. 414; burgemeester en wethouder van Zwolle aan de minister van binnenl. zaken 28 aug. 1893 nr. 1595 exh. 29 aug. 1893 nr. 1799 afd. k.w.
- eind150
- 29 juli 1893 nr. 1361 afd. k.w.
- eind151
- Schenkingsakte 27 jan. 1894.
- eind152
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 283.
- eind153
- Kon. besluit van 30 dec. 1900 nr. 37 te rekenen van 1 sept. 1900.
- eind154
- 4 dec. 1876 nr. 45 afd. k.w.
- eind155
- Commissaris des konings aan minister van binnenl. zaken 27 febr. 1877 1e Afd. a Nr. 1925/15 exh. 1 maart 1877 nr. 131 afd. k.w., waarbij een rapport van de provinciale archivaris over de zeer slechte toestand wordt overgelegd; minister van binnenl. zaken aan burgemeester en wethouders van Gennep 16 april 1877 nr. 34 afd. k.w., waarin een betere verzorging van de archivaris wordt verlangd (afschrift toegezonden aan commissaris des konings met verzoek er de hand aan te houden, dat aan de wens van de minister gevolg wordt gegeven).
- eind156
- Burgemeester en wethouders van Gennep aan minister van binnenl. zaken 11 juli 1877 nr. 7327 exh. 14 juli 1877 nr. 158 afd. k.w.
- eind157
- 7 dec. 1882 nr. 3177.
- eind158
- Kon. besluit van 7 okt. 1881 nr. 13 met ingang van 1 nov. 1881; de instructie werd vastgesteld bij beschikking van 8 sept. 1881 nr. 1951 afd. k.w., waarna zij reeds twee maanden later werd gewijzigd bij beschikking van 15 nov. 1881 nr. 2781 afd. k.w., omdat het Rijksarchief te Maastricht in tegenstelling tot dat in de andere provincies slechts vier dagen per week voor het publiek kon worden opengesteld.
- eind159
- 8 mei 1884 nr. 858 afd. k.w.
- eind160
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) 11 blz. 584 e.v.
- eind161
- Het op de 4de regel van blz. 585 (zie vorige noot) genoemde jaartal 1878 moet dus 1876 zijn.
- eind162
- Een plattegrondje van de hand van De Stuers is bij de nota gevoegd, waarop de in de nota voorkomende letters zijn geplaatst.
- eind163
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) ii blz. 585.
- eind164
- Kon. besluit van 25 juli 1893 nr. 24 met ingang van 1 aug. 1893.
- eind165
- De Roermondse Archiefkwestie, Maastricht 1966.
- eind166
- Nr. 23 afd. k.w.
- eind167
- La. l afd. k.w.
- eind168
- Met ingang van 1 aug. 1882; de instructie is vastgesteld bij beschikking van 31 juli 1882 nr. 1978 afd. k.w.
- eind169
- 24 okt. 1887 nr. 2300 afd. k.w.
- eind170
- Kon. besluit van 16 juni 1892 met ingang van 1 juli 1892.
- eind171
- Minister van binnenl. zaken aan prof. mr. B.D.H. Tellegen 10 dec. 1884 nr. 197 kab.; prof. Tellegen aan minister van binnenl. zaken 12 dec. 1884 exh. 13 dec. 1884 nr. 197 kab.
- eind172
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 175.
- eind173
- 13 april 1898 nr. 938 afd. k.w.
- eind174
- O.a. van 14 juni 1876, 28 september 1877, 11 juni 1878 en 29 oktober 1879.
- eind175
- Onderschrift van 1 nov. 1879 bij nota van De Stuers van 29 okt. 1879; Six gaf o.m. een andere uitleg aan het Koninklijk besluit van 8 maart 1879 Stb. 40, dat de overbrenging voorschreef van de oude rechterlijke archieven, die zich bij de hypotheekbewaarders en de rechterlijke colleges bevonden.
- eind176
- 26 april 1884 nr. 75 kab.
- eind177
- 24 mei 1884 nr. 6/3734 bis kab. exh. 29 mei 1884 nr. 75 kab.
- eind178
- De Stuers heeft hierover een uitvoerig ‘pro-memorie’ samengesteld (1 febr. 1886).
- eind179
- 15 febr. 1886 nr. 459 afd. k.w.
- eind180
- De instructie is vastgesteld bij beschikking van 12 maart 1886 nr. 665 afd. k.w.; tot zijn dood op 31 jan. 1885 was dr. P. Scheltema provinciaal archivaris geweest.
- eind181
- 244 maart 1886 nr. 49 exh. 26 maart 1886 nr. 67 kab.
- eind182
- 25 maart 1886 kab. exh. 26 maart 1886 nr. 67 kab.
- eind183
- 27 maart 1886 nr. 67 kab.
- eind184
- Bij Kon. besluit van 25 juli 1896 nr. 36 werd aan Gonnet toestemming gegeven bovendien gemeentearchivaris van Haarlem te zijn.
- eind185
- 13 juni 1892 nr. 1400 afd. k.w.
- eind186
- 6 sept. 1893 nr. 3 kab. exh. 9 jan. 1893 nr. 70 afd. k.w.
- eind187
- Bij brieven van 28 nov. 1877 La. n afd. k.w. en 23 nov. 1882 nr. 3044 afd. k.w. deelde het departement aan gedeputeerde staten mede, er geen bezwaar tegen te hebben, dat Colmjon's aanstelling als provinciaal archivaris en bibliothecaris van de Provinciale Bibliotheek voor 5 jaar werd verlengd. Ten onrechte staat in het Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek v kolom 115 vermeld dat hij in 1877 werd benoemd tot Rijksarchivaris van Friesland.
- eind188
- 6 april 1886 nr. 79 kab.
- eind189
- 8 april 1886 nr. 154 exh. 12 april 1886 nr. 79 kab.
- eind190
- Zijn instructie is vastgesteld bij beschikking van 13 mei 1886 nr. 1126 afd. k.w.
- eind191
- De Rijksarchieven in Nederland (2de uitgave) i blz. 225.
- eind192
- Als voren.
- eind193
- Nota De Stuers uit 1889 waarin hij een in 1843 aanvangend overzicht geeft.
- eind194
- 19 jan. 1889 nr. 180 afd. k.w.
- eind195
- De instructie werd vastgesteld bij beschikking van 7 mei 1890 nr. 1051 afd. k.w.
- eind196
- Nota van 19 maart 1890.
- eind197
- 25 mei 1891 nr. 94 kab. en 24 okt. 1891 nr. 94 kab.
- eind198
- Op de minuut van 24 okt. 1891 nr. 94 kab. (zie vorige noot)
- eind199
- Kon. besluit van 29 sept. 1894 nr. 22.
- eind200
- In ‘Het Levenswerk van Jhr. Mr. Victor de Stuers’ t.a.p. blz. 90 e.v.
- eind201
- Groningen 1898, ongewijzigd herdrukt in 1920.
- eind202
- Zie ook de samenvatting in W.J. Formsma, Gids voor de Nederlandse Archieven, Bussum 1967 blz. 55 e.v.
- eind203
- De ‘Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven over de jaren 1865-1877’ zijn in 1914 ('s-Gravenhage) uitgegeven. Voor de periode vóór 1865; J.J.F. Noordziek, Archiefwezen 1826-1852 ('s-Gravenhage 1853) en R. Fruin, ‘De gestie van Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink als Archivaris des Rijks 1854-1865’ ('s-Gravenhage 1914).
- eind204
- T.a.p. blz. 94 e.v.