Wanneer de ongelukkige de oogen had geopend, sprak Trees:
- Anna, gy hebt my eergisteren te kennen gegeven dat, in vergelding van de hulp welke ik u toebragt, gy my wel eens zoudt dankbaerheid bewyzen, indien zulks in uw vermogen was; welnu, thans heb ik u een verzoek te doen: wilt gy myn verlangen inwilligen? -
- Ach, Trees, spreek in Gods naem! - viel de kranke haer in de rede. - Maer wat toch kan ik voor u doen, in dit oogenblik?... Doch, spreek, Trees! spreek: wat wilt gy? -
- Dat gy mynen raed volge en u naer het gasthuis latet vervoeren, opdat gy de gezondheid zoudet terugkrygen - hernam Trees.
- Ach, vriendin!... en... zal ik myne kinderen kunnen verlaten, zeg?... - snikte de rampzalige moeder.
- Is het niet beter, er voor eenen korten tyd van afgescheiden te zyn, dan dezelve voor eeuwig vaerwel te moeten zeggen?... Zie, Anna, ik kan er u niet toe dwingen, dat is zeker; ik verzoek het u slechts, omdat ik uw lyden niet meer kan blyven nazien. De maet uws ongeluks loopt over. Ik hoopte een oogenblik dat gy zoudet herstellen; doch het is er verre van af dat ik die hoop vervuld moge zien. Gy wordt iederen stond kranker; eene brandende koorts heeft u thans reeds aengegrepen en wie weet, wat het einde van dit alles zal zyn! Gy kunt beslissen. -
- Ach, Trees! indien het dan toch zyn moet, zie, dan stem ik toe. O wat zyt ge toch goed van voor my te zorgen!... ik dank u!... - stamelde Anna zuchtend.