‘Laten we naar de andere kamer gaan,’ zei Marjan tenslotte.
‘Zoals je wilt,’ zei Roger. Natuurlijk, ze wilden in elkaars armen slapen, ze wilden elkaar kussen en strelen. Hardhandig sloot hij de deur en ze hoorden zijn dreunende stappen door de gang.
‘Hij is boos,’ zei Marjan met iets van triomfante verwondering, maar onmiddellijk daarop sloeg ze lachend haar armen rond Philips nek: ‘Ben jij ook boos?’ Met haar wijsvinger streek ze over de plooien in zijn voorhoofd.
‘Kom,’ zei hij, nog met een zekere waardigheid. ‘Laten we de boel verhuizen en de bedden aan elkaar schuiven.’ Ze sjouwden, lachten, wasten samen Roger's overhemd, boenend ieder aan een kant. Ze deden de lichten uit en de ramen open zodat lantaarnschijnsel naar binnen viel en hun schaduwen op de wand wierp als knipsels uit zwart papier. Koel was de nachtlucht aan hun huid en ze leunden over de vensterbank, diep ademend.
‘Kijk,’ fluisterde Marjan, Philip bij de pols grijpend, ‘kijk, daar zit hij beneden op het terrasje.’
Tussen de lege tafeltjes zat een gestalte in een wit colbertjasje, achteruitgeleund met de armen rustend op de dijen. Hij staarde naar het verlaten plein. Zo van boven gezien leek hij klein, een kleine wit en zwarte marionet waarvan de touwtjes waren losgelaten zodat hij wat in elkaar was geknakt, zonder spanning, zonder leven.
‘Hij drinkt weer,’ fluisterde Philip. ‘Het is een vreemde snuiter...’