| |
| |
| |
De reisgezellen
I
Reeds de aanvang van de reis had iets onwezenlijks. Bij het verlaten van de stad had hij zich in de richting vergist en de verkeerde weg genomen, hoewel het niet de eerste keer was dat hij deze route volgde. Zijn stemming was aanzienlijk gedaald toen hij, na een omweg van een half uur, weer belandde op de grote autoweg naar de Italiaanse grens. Het viel nog te bezien of hij deze avond Triëst zou halen, de zon stond al in het zenith. Zeker drie dagen rekende hij naar Saloniki. Een lange weg in die hitte, en niemand om tegen te praten...
In de omgeving van Lugano werd het drukker op de wegen, auto's volgepakt met vacantiegangers stoven als vrolijke meteoren voorbij, sommige was het aan te zien dat zij een lange reis achter de rug hadden, bestoft als zij waren, uitpuilend van mensen en dingen met uitheemse lettertekens op hun nummerbord. De wagens van zijn eigen landgenoten maakten veelal plezierritjes in kalm tempo. Mooie vrouwen met naakte schouders, een arm gracieus uit het portierraam gebogen, lieten zich door het zomerlandschap voeren, terwijl hun minnaars en echtvrienden het stuurwiel manoeuvreerden. Roger herinnerde zich zijn leren pet, die hem het aanzien gaf van een coureur. Hij zette hem op zijn bijna kale rose kruin en passeerde, vol gas gevend, met zijn open rode Ford in snelle vaart de plezierrijders.
| |
| |
Waar twee wegen samenkwamen, moest hij vaart minderen; was dit niet het geval geweest, dan zou hij waarschijnlijk niet gestopt hebben. Nu hield hij stil, deels uit verveling, deels uit nieuwsgierigheid, voor een jongen en een meisje die aan de kant van de weg stonden in de volle zon. Zij zagen er niet uit als serieuze trekkers, eerder als lieden die hun krachten bij het wandelen overschat hadden en nu een lift vroegen naar de eerstvolgende plaats. Zij schoven naast hem op de voorbank, waar voldoende ruimte was voor drie passagiers, en uitten op ingetogen wijze hun dankbaarheid.
Van opzij taxeerde hij hen: een jong stel, studenten waarschijnlijk, hij een lange jongen met een breed intelligent voorhoofd, krullerig kortgeknipt haar en groene ogen onder nauwelijks getekende wenkbrauwen. Zijn kleren zaten losjes aan zijn lijf of ze hem niet pasten. Het meisje kon Roger aanvankelijk niet goed zien omdat zij verder van hem afzat en een zonnehoed droeg met franje van stro, die op en neer bewoog in de wind.
Uit welk land kwamen zij? zo begon het traditionele liftgesprek. Hoelang waren ze al onder weg? Wat was hun einddoel? Met een verontschuldigend lachje zei de jongen dat zij eigenlijk van plan waren naar Griekenland te gaan. Dit verraste Roger, maar hij zei niets. Het zou plezierig zijn om gezelschap te hebben op die lange tocht, ook wel safe wat betreft de douane, nu kon het lijken of hij een toerist was met twee vrienden. En zij spraken voldoende frans om onderweg de conversatie gaande te houden.
| |
| |
Hij stelde korte vragen en luisterde naar hun gebabbel als een vorst die zich amuseren liet, achterovergeleund, de benen wijd gespreid, op deze wijze de helft van de voorbank in beslagnemend, hoewel hij eerder mager was dan gezet. Zij waren Hollanders en beweerden getrouwd te zijn, hij was student klassieke talen, zij beeldhouwster. Vandaar hun pelgrimage naar Griekenland waar zij tempels en kunstschatten wilden gaan zien in verband met hun studie.
‘Ik ga naar Saloniki,’ zei hij als terloops. ‘Als jullie wilt, kun je meerijden.’ Kreten van verbazing klonken er naast hem op, gedempt door ongeloof aan zo'n ongehoord geluk en hij vermoedde, al zag hij dit niet, dat zij elkaar in de armen knepen van verrukking. Toen echter vroeg de jongen met plotselinge bezorgdheid: ‘Gaat u door Italië of door Joegoslavië?’
‘Door Joegoslavië.’
‘Dan kunnen wij niet meegaan, we hebben geen visum. We hadden naar Brindisi willen gaan om van daar over te steken...’
Zijns ondanks voelde hij teleurstelling. Hij wilde hen meehebben, zij moesten tegen hem praten op die stille wegen door het Joegoslavische binnenland.
‘Misschien kunnen jullie een visum krijgen in Milaan of anders in Triëst. We zullen straks even langs het consulaat rijden...’
Er bewogen zich weinig mensen door de straten van Milaan. In de schaduw van platanen tripten als duiven enkele vrouwen met wiegende rokken, de hitte sloeg omhoog van het gloeiende asfalt, waarop een ver- | |
| |
keersagent als een slaapwandelaar zijn armen hief, en zelfs de ijscomannetjes onder hun kleurige parasols, kwamen ternauwernood overeind wanneer de rode wagen voor hen stilhield en de drie verhitte vreemdelingen in onbegrijpelijk Italiaans de weg vroegen.
Toen ze het consulaat eindelijk gevonden hadden, bleek het gesloten vanwege de siësta, tegen vier uur pas zou het weer open gaan. Roger stelde voor dat zij zouden wachten, hoewel de beide anderen hem bezwoeren toch zijn weg te vervolgen en hen hier achter te laten. Ze gingen een café binnen, Roger voorop met dreunende stap en los langs zijn lijf hangende armen; zijn nylon hemd was op de rug doorweekt, maar om een dergelijk detail scheen hij zich niet te bekommeren. Het meisje daarentegen, voelde zich gehinderd door haar driekwart linnen broek die aan haar benen plakte en de blikken trok van donkere Italianen die als een zwerm mussen waren neergestreken aan de tafeltjes. Er was geen enkele vrouw. ‘Noemt u mij Marjan,’ zei het meisje toen zij tegenover elkaar zaten. ‘Philip,’ voegde de jongen er aan toe. Roger echter noemde zijn voornaam niet zodat zij hem steeds ‘monsieur’ bleven noemen. Eerst nu had hij gelegenheid het meisje goed op te nemen. Zij had haar strohoed afgezet en een verwarde massa rossige haren was daaruit tevoorschijn gesprongen. Haar gezicht was bleek met hier en daar verdwaalde sproeten, en bijna mager, maar toch overtogen door een ondefinieerbaar waas van bloei. Kwam dit door haar mond? Door een zekere zachtheid in haar blik? Om de constante schroeiing in zijn ingewanden te | |
| |
blussen, dronk Roger het ene glas bier na het andere. En kijkend naar de rode mond van het meisje, die zij haastig had bijgetekend, dacht hij aan die andere mond, lokkend en agressief, aan de ogen daarboven, die hem fixeerden met de koppigheid van opkomende dronkenschap... En dwars door dat beeld heen, zag hij de gezichten van Philip en het meisje bewegen en naar elkaar lachen. Ze vertelden hem een verhaal over een nacht die zij doorgebracht hadden in een tuin aan het meer van Lugano. Omdat het hotel waar zij onderdak vroegen vol was, had de hotelier hen de sleutel gegeven van de tuin en daar hadden zij geslapen in een priëel, zo klein dat hun benen naar buiten staken. Het had geonweerd en zij waren bij nacht gaan zwemmen in het meer... Zij schenen de woorden van elkanders lippen te vangen als in een balspel.
‘Het is tijd,’ zei Roger, ‘het consulaat zal nu wel open zijn.’
‘Mag ik uw bier betalen?’ vroeg Philip. Maar hij weigerde en ze stonden op om te vertrekken.
Daar het consulaat niets voor hen doen kon en hen slechts hoop gaf op een mogelijk visum in Triëst, verlieten zij de stad en volgden de autostrada naar Venetië. Er was nu al een gevoel van samenhorigheid tussen hen ontstaan, zoals zij dicht bijeen op de voorbank zaten met de wind, plukkend aan hun haren en hun gezichten warm getint door de laag hangende zon. Met een snelheid van 120 km per uur vlogen zij langs een erewacht van reclameborden die met hun schreeuwende kleuren de mildheid van het Italiaanse landschap doorsneden.
| |
| |
Roger was goedgeluimd, zijn harde lichtblauwe ogen werden klein en glinsterend, door ontelbare rimpeltjes omkranst. Hij begon voorvallen te vertellen uit het liefdeleven van Napoleon - hij scheen van Napoleon alles af te weten - en keek dan naar hen van uit de hoeken van zijn ogen. De Keizer had eens een juffrouw in zijn kamer laten komen, naakt, wel te verstaan, en had haar een uur laten wachten om haar daarna congé te geven zonder haar te hebben aangeraakt. Wanneer hij grinnikte, brak zijn smalle mond open en vertoonde een gebit dat hem door een grote onregelmatigheid opeens iets ontwapenende gaf.
‘We komen langs Verona en Padua,’ zei Philip die een autokaart op zijn knieën had uitgespreid. ‘En daar moeten we in de verte Mantua zien liggen.’
Marjan klapte in haar handen: ‘Wat wonderlijk om die steden in echtheid te zien, het Padua van Shakespeare! Ik stel het me altijd voor met kantelen en verguldsel. En Venetië... Kunnen we niet in een gondel varen?’ Dit riep ze opeens verlangend en uitdagend, haar rug rechtend tussen de twee mannen in. Dezen voelden dat het haast onvergeeflijk zou zijn haar niet in een gondel te laten varen. Roger keek op zijn horloge. Het was te laat om vanavond nog door te gaan naar Triëst, ze moesten dan maar in Venetië overnachten en in een gondel varen.
Onwerkelijk was Venetië, als een filmdecor dat zich ontrolde naarmate zij verder het Canale Grande opvoeren: zwarte silhouetten, zwart kantwerk tegen de hemel van een zomernacht, loggia's aan het water, verlicht door oude lantaarns, kellners met witte borst,
| |
| |
die champagneglazen vulden - alles scheen zorgvuldig gearrangeerd om dit Venetië in leven te houden als een zeldzame orchidee. Het andere Venetië was nu onzichtbaar, het Venetië waarin karren ratelden wanneer de zon opging, waarin markt werd gehouden en magere katten rondwandelden, waarin geleefd en gewerkt werd.
Ze voeren in een stoombootje - de gondels waren uitzinnig duur gebleken, en nu was het Marjan geweest, die, overleggend, onmiddellijk afstand van haar gondel had gedaan - en keken om zich heen, bekoord en toch met bevreemde argwaan of ze niet geheel konden geloven wat ze zagen.
Roger, rechtop aan de reling, begon al spoedig een gesprek met twee Italiaansen en had van dat ogenblik af niet veel oog meer voor Venetië. Elegant in een spierwit colbertjasje, had hij zich ontpopt tot een man van de wereld, maar ook had hij iets van een kind dat naar een partijtje gaat. Zijn ogen stonden rond, argeloos blauw, en door de zon was zijn hoofd lichtrood gekleurd als van een baby. Marjan en Philip vroegen zich af of hij niet alleen gelaten wenste te worden om zich op zijn eigen manier te vermaken in Venetië. Maar toen de boot aan de steiger meerde, voegde hij zich weer bij hen, en zij slenterden door lege straten, waarin feestverlichting en slingers hingen als decorum van een carnaval dat voorbij was.
‘Waar is de muziek?’ zei Roger rondkijkend. ‘Ik dacht dat er gedanst zou worden op terrassen aan het water...’ Zijn keel voelde droog: ‘Ik moet iets drinken.’
| |
| |
Het vage gevoel van teleurstelling breidde zich uit toen zij ergens gingen zitten, uitgeleverd aan de brutale klanken van een tingeltangel. Roger dronk jenever, de beide anderen grapefruit. Hij lachte hen uit en liet hen sippen van zijn glas.
‘Drinken ze niet in Holland?’
‘Jawel,’ beijverden zij zich, ‘veel bier en Bols. Kent u Bols?’
Zijn gedachten schenen af te dwalen: ‘Mijn vrouw was een Deense, zij dronk meer dan ik; en mijn schoonvader kon iedereen onder de tafel drinken.’ Hij grinnikte. Zij knikten sober en vol medeleven.
‘Is uw vrouw thuis gebleven?’ vroeg Philip.
‘Ik ben van mijn vrouw gescheiden. Een vrouw die drinkt...’ Hij haalde zijn schouders op. Er viel een stilte.
‘Was daar niets aan te doen?’ vroeg Marjan zacht.
‘Kon niemand haar helpen?’
Hij keek naar haar met een harde blik zodat zich een lichte blos over haar voorhoofd en wangen spreidde.
‘Als we uitgingen en ik gaf haar niets te drinken, dan maakte zij een scène en als ze gedronken had, maakte ze ook een scène... Toch had ze een sympathiek karakter als ze nuchter was... 't was een vrouw waarvan ik had kunnen houden.’
‘Waarom dronk zij?’
‘Omdat ze teleurgesteld was in het leven, net als ik.’
Zoals zijn gewoonte was, zat hij met zijn benen wijd, de onderarmen rustend op zijn dijen, en keek naar de straat waarin enkele paren loom verliefd voorbij slenterden. En hij dacht er aan hoe zij geglimlacht hadden | |
| |
boven hun glas als twee soldaten die samen waren teruggekeerd uit de oorlog. Misschien was dat ogenblik meer waard geweest dan de hel die volgde...
‘Prosit,’ zei hij en zette zijn glas aan zijn lippen. Aarzelend hief Marjan haar grapefruitglas, niet wetend of dit van haar verwacht werd.
‘Is het lang geleden?’ vroeg Philip.
‘Wat?’
‘Dat u van haar... van uw vrouw gescheiden bent?’
‘Zes jaar,’ loog hij, daarmee de acute tragiek van het geval opheffend.
‘En denkt u er nooit over te hertrouwen?’
‘Ik heb mijn portie gehad, merci.’ Het amuseerde hem hun bekommerde gezichten te zien - hij moest meelijwekkend zijn in hun ogen.
Toen zij begonnen te praten, was het hem weer of ze een balspel speelden en elkaar de woorden toewierpen. Misschien was het alleen tot zichzelf dat ze spraken... Hij luisterde verstrooid, maar hield toch zijn blik strak op hen gericht. Nu zij lichtelijk opgewonden raakten, werd hun frans stunteliger - zij spraken over het geluk. Je moest het risico nemen, zeiden ze, steeds weer opnieuw. Je kon er alleen maar mee winnen. En het geluk bestond, als je je ogen er maar voor openhield...
‘Waar zien jullie dat dan, al dat geluk?’ vroeg Roger, een spottende blik werpend op de wezenloze tingeltangelmuzikanten en op een bejaard echtpaar naast hen, dat met overgave ijscoupes leegschraapte alsof juist dat laatste druppeltje bevrediging zou kunnen schenken. Geluk... Wisten ze waarover zij spraken?
| |
| |
God weet hoe lang ze getrouwd waren. Wacht maar tot de verveling kwam, tot de dag kwam, waarop hij zag dat er nog andere vrouwen bestonden, of waarop zij hem voor de eerste keer voorloog.
Nu hadden zij het over een leeg papier. Het leven was een leeg papier, zeiden ze, je wist niet waartoe het diende... Het was of je in een schoollokaal zat met zo'n papier voor je op de lessenaar. Als je nu met je armen over elkaar ging zitten, omdat het toch geen zin had om iets met dat papier te doen, dan zou je je gaan vervelen, je ongelukkig voelen... Waarom zou je er niet iets mee doen? Er iets op tekenen of schrijven, of er een bootje van vouwen, 't deed er niet toe wat... Dan had je er tenminste iets van gemaakt, dan had je je kans niet voorbij laten gaan...
Roger knipte lachend met zijn vingers: ‘Geld, dat heb ik er van gemaakt.’ Hij tastte in zijn binnenzak en haalde een kaartje tevoorschijn, dat hij op het tafeltje legde, Marjan en Philip lazen:
roger verry
Confection
Wielandstrasse 43 Zürich
‘Ik ben begonnen zonder een cent. Mijn vader raakte al zijn geld kwijt in een speelbank, toen wij nog kinderen waren. Hij had schulden en we weken uit naar Frankrijk. Het gezin moest uit elkaar... negen jaar was ik, toen ik met mijn broer de geiten ging hoeden bij boeren.’
Hij wist niet waarom hij dit vertelde. De woorden kwamen vanzelf over zijn lippen; toch sprak hij be- | |
| |
heerst, alleen voelde hij zich steeds geneigd te grinniken... Zijn huid voelde warm en strak door de zon van de voorbije dag.
‘Mijn vader was een vreemde man, hij leed aan toevallen. Mijn moeder was de enige, die invloed op hem had... Na haar dood viel er niet veel meer met hem te beginnen, misschien zou alles anders gelopen zijn als ze was blijven leven. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik er bij was toen hij een aanval kreeg... ik sprong door het open raam en maakte dat ik wegkwam.’ Nu grinnikte hij voluit, kijkend in Marjan's open ogen.
‘Hoe is het gegaan met de andere kinderen?’ vroeg Philip na een stilte.
‘Mijn oudste broer woont in Marokko. Hij is van alles geweest, kellner, schoenpoetser, manager, gloeilampenfabrikant... Iedere cent, die hij overhad, heeft hij opzij gelegd om mijn jongste broer te laten studeren. Die is nu advocaat in Bern.’ Dit imponeerde hen, hij zag het aan hun ogen. ‘Mooi van hem, hè?’ zei hij.
‘Grandioos!’ knikten ze. En glimlachend tikte hij tegen zijn glas om af te rekenen.
|
|