mij had toegewend en steunde mijn ellebogen op mijn knieën. Toen vroeg ze, zonder mij aan te zien: ‘Wat is dat voor een vrouw, waarmee je vader hertrouwd is?’
‘Gewoon...’ zei ik, ‘nog jong. Ik ken haar eigenlijk nog niet.’
‘En je grootmoeder, hoe vindt die haar?’
‘Dat weet ik niet. Grootmoeder heeft nooit iets over haar gezegd. Ze zien elkaar niet veel...’ De zinnetjes gingen over en weer, kleine zinnetjes die nauwelijks betekenis schenen te hebben.
‘Zien ze elkaar niet veel?’
‘Nee.’
Eliane lachte een onprettig lachje: ‘En jij, ga jij ze vertellen dat je bij me bent geweest?’ Nu keek ze me wel aan. Ik voelde me rood worden.
‘Natuurlijk niet,’ zei ik.
‘Waarom niet? Vertel het ze maar, vertel het ze maar gerust!’
‘Ze hebben er niets mee te maken.’
‘Je bent een merkwaardig kind...’ zei ze en lachte. En toen zag ik dat ze huilde. Ze huilde op een hopeloze manier, als een drenkeling die zijn mond opent en zich overgeeft aan een macht, groter dan hijzelf. Niet wetend wat te doen, knielde ik bij het bed en drukte haar hoofd tegen me aan. Ik zag haar handen die in het laken grepen, ik zag de schuwe moedervlekjes op haar magere armen; een onverklaarbaar radeloos gevoel greep mij aan.
‘Ik blijf bij je,’ stamelde ik, ‘altijd, altijd...’
Onhandig zat ik met haar hoofd in mijn armen, haar