kamer, waarin nog vaag voorwerpen zichtbaar waren als verdronken, half ontbonden dingen. Een onnoembaar gevoel van fataliteit besloop me, de liefde was niet langer een schampen van lippen, een jongenshand die een schouder lief koosde, maar iets zo hevig en duister dat ik geen gevoel of gedachte bezat, die dit zou kunnen benaderen.
Op dat ogenblik kwam Eliane binnen. Ik had haar niet de trap horen opkomen, ik stond opeens in het helle schijnsel van het electrisch licht dat zij aangeknipt had. Mijn jurk van de grond grissend, hield ik die voor mijn naakte lichaam. Verwilderd staarde ze mij aan, haar hoed scheef op haar hoofd, ze zag er uit of ze hard gelopen had.
‘Wat doe je?’ vroeg ze.
‘Niets... ik kleed me uit.’
Ze zette haar hoed af en kwam langzaam naderbij.
‘Wat is er met je?’ Met enigszins bijziende blik bracht ze haar hoofd bij het mijne en staarde naar mijn mond, mijn wangen. Haar gezicht werd grauw, om haar lippen kwam een vulgaire trek van weerzin, en een ogenblik dacht ik dat ze me wilde slaan, de jurk wegrukken van mijn lijf.
‘Doe die rommel van je gezicht,’ zei ze.
‘Goed,’ zei ik.
Plotseling ontwaakte er een lust in mij tot kwetsen; het was of die donkere poel aan welks rand ik gestaan had, buiten zijn oevers trad en mij overspoelde met een kwaadaardige lust. Ik liet de jurk, die ik voor mijn borst gekneld hield, vallen. De macht van die andere om pijn te doen, bezat ik nu zelf.