| |
| |
| |
III
Misschien zou ik nog wel dagen achtereen rondgezworven en in café's gezeten hebben in een toestand van verdwazing, die iets tijdeloos had, wanneer ik niet ergens een affiche had zien hangen, waarop voorstellingen stonden aangekondigd in de studio van Yves Borat. Ik herinner me dat het een groot gelig papier was, waarop de letters met de hand geschilderd leken te zijn.
Weer begon ik te lopen als een mechaniekje dat men opnieuw heeft opgewonden, en de straten, de pleinen, autolichten en métrotunnels vormden één koortsvisioen waar ik doorheen jachtte. Maar plotseling was daar de ijzeren brandtrap. Dezelfde waarlangs Eliane en ik samen omhooggeklommen waren op die zomermiddag, jaren geleden. Maar dit keer was het laat in de avond, en de trap was zwart en zijn leuning glinsterde in het maanlicht als iets vaag huiveringwekkende. Bijna ziek van spanning scharrelde ik in het donker omhoog langs de gevel waarin geen licht meer brandde. De studio was verlaten en ik voelde me opgelucht alsof ik de realisatie van mijn dromen nauwelijks meer wenste.
Beneden viel lichtschijnsel uit een open deur over de binnenplaats, en blijkbaarzag iemand mij in dat schijnsel staan, want er kwam een vrouw naar me toe met een kind op de arm, die vroeg wat ik zocht. Ik noemde toen de naam van Yves. Zij wiegde het kind dat met grote zwarte ogen naar mij staarde, en wees hoe ik lopen moest. De straten waar ik door ging, behoorden | |
| |
al tot het domein van de nacht, want er mompelden stemmen en er werd geschermutseld tegen de huismuren. Ik liep zo snel en onhoorbaar mogelijk.
Yves was niet thuis. Maar ik was zo moe en afgestompt dat ik eenvoudig boven aan de trap ging zitten, vlak voor zijn deur, want ééns zou hij toch thuis moeten komen, en zo niet, dan was ik hier tenminste veilig voor de nacht.
Ik moet in slaap gevallen zijn, want plotseling hoorde ik stemmen met elkaar praten en toch had ik het gevoel of dat gepraat al geruime tijd aan de gang was. Mijn hoofd wiegde als een ballon en mijn ogen wilden zich niet openen; toen kwamen er handen rond mijn bovenarmen en ik geloof dat ik schreeuwde, er klonk tenminste een vreemde galm in het trappenhuis. Iemand bracht zijn hoofd vlak bij het mijne en maakte zachte sussende keelgeluiden tot ik bij machte was mijn ogen te openen: ik keek in het gezicht van Yves. Het waren dezelfde nieuwsgierige indringende ogen, hetzelfde koninklijke voorhoofd en de grote aartsvaderlijke handen, waarvan ik altijd gedroomd had. In dat ene ogenblik werd Yves het vangnet voor mijn sprong door de duisternis van droom naar werkelijkheid - ik was nu waar ik wezen moest.
Hij stond enige treden lager op de trap dan ik, zijn hoofd op gelijke hoogte met het mijne, en haalde een zakdoek uit zijn zak om het zweet van mijn gezicht te vegen. Aandachtig streek hij langs mijn slapen en over mijn bovenlip, en glimlachte toen naar mij.
‘Wie ben je?’ vroeg hij, de zakdoek weer opbergend. Die vraag verbaasde me.
| |
| |
‘Ik ben Titia,’ antwoordde ik, ‘Titia Arany...’
Yves week iets van mij terug en wierp een snelle blik op iemand die achter me stond.
‘Wat zegt ze?’ vroeg een vrouwenstem.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij met een zachte, maar toch enigszins andere stem dan daarvoor. Ik herhaalde mijn naam. Opnieuw keek hij naar degene die achter mij stond. Er klonk geritsel en een gesmoorde kreet, ik werd bij de schouder gevat en keek in het ontsteld gezicht van een vrouw, van Eliane, want zij was het. ‘Mijn God...’ fluisterde ze eindelijk, haar handen voor haar gezicht slaande alsof zij verwachtte dat ik daarna als een visioen weer verdwenen zou zijn. Het had iets gênants om daar zo te staan, terwijl die vrouw die mijn moeder was, niets zien kon met haar handen voor haar ogen. Aarzelend keek ik naar Yves die mij met zijn wimpers een teken gaf, terwijl hij zijn hand op mijn moeders schouder legde. Toen keek ze op. Het was Eliane, en toch was zij het niet; het was of er een stand-in op haar plaats was neergezet om mij te misleiden, een stand-in die wat ouder was, wat harder geschminkt, maar die overigens sprekend op haar leek. ‘Hoe kom je hier?’ zei ze met moeite sprekend. ‘Wat is er gebeurd... Is er iets met je vader?’
‘Nee,’ stamelde ik, ‘nee... er is niets met vader.’
Zij had me dus niet verwacht, zij had niet geleefd met de verwachting van dit ogenblik zoals ik er mee geleefd had.
‘Wat kom je hier doen?’ vroeg ze, en verbeeldde ik het me of klonk er wantrouwen in haar stem alsof ik een spion kon zijn uit het vijandelijke kamp?
| |
| |
‘Niets,’ antwoordde ik, en ik wist ook absoluut niet wat ik hier kwam doen.
‘Wat ben je groot geworden...’ zei ze en trok een zonderlinge grimas in een poging tot glimlachen. ‘Ik herken je haast niet meer... mijn kleine meisje... en nu al zo groot.’ Zij maakte een beweging alsof zij me wilde omhelzen, maar ik kwam aan die beweging niet tegemoet en haar handen dwaalden terug en klemden zich om haar handtasje.
‘Zullen we naar binnengaan, Eliane?’ zei Yves, terwijl hij sleutels uit zijn zak haalde. ‘Het kind is doodop.’
Achter elkaar betraden wij een kamer waar, onder het aanspringend licht, een opengeslagen bed en een tafel met etensresten zichtbaar werden. In het zwarte glas van de onbedekte ramen konden wij onszelf zien bewegen.
‘Ga zitten,’ zei Eliane, terwijl zij ondergoed en kousen verstopte onder een beddekussen. Ik ging aan de tafel zitten en keek naar een vlieg die tussen de kruimels rondwandelde en zijn gezicht waste met zijn voorpoten. Snel moest ik mijn ogen afwenden omdat mijn maag zich wilde omdraaien.
‘Weet je vader dat je hier bent?’ vroeg Eliane, een sigaret aanstekend en de rook inhalerend met achterover gebogen hoofd, door haar wimpers naar mij kijkend. ‘Nee,’ antwoordde ik. Ik vond het een onzinnige vraag.
‘Rook je?’ vroeg Yves, mij een sigaret presenterend. Ik nam de sigaret aan hoewel ik nog nooit gerookt had, en blies grote rookwolken uit, pogend mijn maag op zijn plaats te houden.
| |
| |
‘Zo,’ zei Yves, zijn voeten voor zich uit strekkend - maar ditmaal had hij geen blote hielen. ‘Dat is leuk dat je ons eens komt opzoeken.’
‘Ik heb vacantie,’ zei ik, ‘eigenlijk zou ik bij een vriendinnetje gaan logeren...’
Ik rookte een sigaret, ik bracht een bezoekje bij iemand die ik vroeger gekend had. Was het niet zo? Voortdurend bewoog Eliane heen en weer, wijn, brood en kaas aandragend en vuil serviesgoed wegruimend van de tafel. Om niet naar haar gezicht te hoeven kijken, hield ik mijn blik op haar handen gericht. Fijn gevormde handen waren het met paarlmoer gelakte nagels en enigszins ruwe huid. Nerveus fladderden zij over de tafel, krabden aan een wijnvlek in het tafelkleed, vlogen weer weg, verbijsterd. Terwijl ik naar deze handen staarde, was het of wij met elkaar praatten op een intiemere wijze dan onze monden. - Je bent niet blij, zei ik tegen haar handen, je bent mijn moeder niet. - Waarom ben je gekomen? vroegen ze, en toonden hun doorgroefde droge palmen. Begrijp je niet dat je zoiets niet doen kunt, zo maar in levende lijve voor me komen staan? Je bent zo groot geworden, ik herken je niet. Wat wil je...? Ze klemden zich vast rond het aardewerk en droegen het weg alsof ze haastig iets in veiligheid moesten brengen. Eliane's hakken tikten over de vloer de kamer uit. Mijn voeten stonden onder mijn stoel, brandend van het eindeloze lopen, mijn keel was dik en pijnlijk.
Toen zag ik dat Yves zachtjes zat te lachen, of misschien lachte hij niet met zijn mond, maar er hing iets van een lach rond zijn kaken waarop doorkomend | |
| |
baardhaar glinsterde in het lamplicht. Het was of hij in de regen had gelopen en een geur van regen en zomernacht had meegenomen in zijn kleren. Zich uitrekkend, verbreedde hij diep ademend zijn borstkas.
‘Dat zou jij ook moeten doen,’ zei hij, en ik zag nu toch duidelijk dat hij glimlachte. ‘Diep ademen... zo... Zie je, dan zouden die tranen van jou wel loskomen. En ze moeten toch eerst loskomen voor je aan iets anders kunt beginnen.’
Een hete blos steeg tot onder mijn haarwortels. Ik wilde de sigaret aan mijn lippen brengen, maar mijn hand trilde te hevig.
Toen kwam Eliane weer binnen.
Misschien heeft ze in de jaren dat wij van elkaar gescheiden waren, toch naar mij verlangd, maar waarschijnlijk had ook zij geen rekening gehouden met de metamorphose die de tijd ons had doen ondergaan. Zij moet aan mij gedacht hebben als aan een kind dat onder haar oksel kon staan zonder het hoofd te hoeven buigen, een kind, al iets vermagerd door de groei, maar nog met korte rokjes en een stemmetje vol onbezonnenheid. Een beeltenis had zij gekoesterd, gefixeerd in de tijd en onverbrekelijk verbonden met een gevoel van weemoed om alles wat onvervuld was gebleven; een weemoed die nauwelijks bitter werd, maar zacht bleef als de herinnering aan een lentedag, aan iets teders dat nooit door de werkelijkheid achterhaald zou worden.
Wat heeft zij die nacht gevoeld en gedacht? Ik weet het niet, hoewel ik mij talloze malen in gissingen heb | |
| |
begeven. Zij was een vrouw zonder eer, zonder zekerheden, zij had alle schepen achter zich verbrand. Naast elkaar lagen wij in het dubbelbrede bed, beklemd door deze noodgedwongen te grote intimiteit, overgevoelig voor elkaars geringste bewegingen. Yves was weggegaan om in de studio te gaan slapen. Samen hadden ze nog even staan mompelen buiten de kamerdeur, maar ik had niet kunnen verstaan wat ze zeiden. Rechtop in bed zittend, rookte Eliane een sigaret. Soms liet zij de as op het laken vallen en dan kwamen haar handen weer en klopten de as weg. Tenslotte keek ze opzij met een hulpeloze glasachtige blik en vroeg: ‘Vertel eens wat... Wonen jullie nog steeds in hetzelfde huis? Hoe gaat het met je grootmoeder...?’
Het scheen haar veel moeite te kosten om deze vragen te bedenken, en hoewel ze ingespannen naar mijn gezicht keek, had ik het gevoel of zij niet luisterde, maar verstrikt bleef in een eigen spinsel van gedachten. Vaak knipperde zij met haar oogleden of ze daarmee dat starre glasachtige uit haar blik kon verdrijven. Ik zag dat het vel van haar hals te ruim was geworden, en wendde snel mijn blik af. Besefte ze plotseling oud te zijn geworden nu haar kind al kleine borsten had en zacht haar in de okselholten? Voelde zij in de duisternis van haar bloed de rivaliteit tussen vrouw en vrouw, al was die andere vrouw haar eigen kind, verraderlijk grootgewonden buiten haar medeweten?
‘Ben je niet moe?’ vroeg ze. ‘Ga maar slapen. Morgen kunnen we nog genoeg praten...’ en ze knipte het schemerlampje uit. Ik voelde echter dat ze rechtop | |
| |
bleef zitten, en van tijd tot tijd hoorde ik het geluid van een lucifer die werd aangestreken. Onbewegelijk lag ik te wachten. Later flitste het licht weer aan en voelde ik aan de deining van het bed dat zij zich naar mij overboog. Ik had grote moeite om mijn wimpers stil te houden. Heel lang keek ze naar mij. Tenslotte wist ik niet meer of ik nog wakker was of droomde van die onbewegelijke blik op mijn gezicht.
Eliane keek naar haar kind. Zij had haar kind verlaten en zou in het oog van de mensen niet gauw genade vinden. Maar zij had deze misstap duur betaald. Nooit zal ik weten hoe diep, hoe onherstelbaar zij vernederd is geworden, maar wanneer ik naar de foto kijk, waarop zij met de twee jongemannen in zwarte maillots staat afgebeeld, en haar zielloze ogen zie onder de koperen helm, dan weet ik dat zij zich belachelijk moet hebben gevoeld, iedere keer wanneer zij het podium betrad. Yves zal haar trouwens alleen gebruikt hebben in kleine rolletjes die niemand anders spelen wilde. En zij was een goedkope kracht die ook costuums naaide en attributen schilderde.
Het is een wrede natuurwet dat een vrouw die in het leven, in de liefde overwint, nieuwe overwinningen tot zich trekt, terwijl haar vernederde zuster al haar charmes verliest. Voordien was Eliane nauwelijks een mooie vrouw te noemen geweest, maar zij had de bekoring bezeten van het ongerepte, onafhankelijke. Nu had ze iets onderdrukts, broeierigs, wat ongezond aandeed.
Wanneer ik haar aard probeer te reconstrueren, daarbij ook denkend aan mijzelf, bloed van haar bloed,
| |
| |
dan geloof ik dat zij niet gelukkig kan zijn geweest in een dergelijk bestaan waarin men van de hand in de tand moest leven. Zij behoorde niet tot de luchthartigen, tot de koorddansers van dit leven, maar leed onder een heimelijke zwaartillendheid die geleidelijk, naarmate zij ouder, kwetsbaarder werd, uitgroeide tot melancholie. Zij moet geleden hebben onder het verlies van eigen aanzien zowel als onder de schulden, de verguizing en het onbegrip, de wisselvalligheid van het succes. Zelfs betwijfel ik of zij onvoorwaardelijk geloofd heeft in Yves' genie. Zij was een bourgeoise en wie weet of zij niet een ondermijnend scepticisme gevoeld heeft ten opzichte van het bizarre, het uitzonderlijke van zijn kunst. Zij heeft alleen geloofd in de liefde met een grote naïveteit en een drang naar absoluutheid. Op een dag moet zij een noodsein hebben opgevangen uit de eeuwige onvervulbaarheid van Yves' wezen, en aan dat appèl is zij ten gronde gegaan. Zij dacht te kunnen vervullen wat niet te vervullen was, en heeft te laat ontdekt dat Yves niet van plan was zijn droom op stal te zetten in de geborgenheid van huiselijk geluk. Want Yves is één van die mensen die hun kracht putten uit het onbereikbare, en die neerslachtig en onrustig worden wanneer het geluk of het succes tekenen geven zich te bestendigen. Het is de bestemming van deze mensen om eeuwig op doortocht te zijn, wegen zoekend waar geen wegen zijn, want het zijn pioniers, en het is de ontdekking die hen in vervoering brengt, niet de voltooiing.
In zijn kunst, de mime, zocht Yves ook nooit iets te perfectioneren, dat liet hij aan anderen over, maar hij | |
| |
heeft wonderlijke ontdekkingen gedaan, waarmee zijn navolgers hun voordeel hebben kunnen doen. Ook hierin zullen zij verschild hebben, Eliane en Yves, want Eliane met haar meer conventionele zwaartillende aard zal gehoopt hebben dat hij zijn scheppingen vervolmaakte en pasklaar maakte voor het publiek. Wonderlijk dat ik het woord: zwaartillend gebruik in verband met een vrouw die man en kind in de steek heeft gelaten. Misschien komt dit omdat ik haar steeds zie als een verdoolde die nog met pijnlijke nauwgezetheid de kleine dingen behartigde, die aan haar zorg waren toevertrouwd. Zo was zij tenminste in haar laatste dagen. Maar zij moet anders geweest zijn in de tijd toen zij haar huis verliet. Wat weet ik van haar af, ik die deze veronderstelling neerschrijf? Ik weet alleen nog haar aanwezigheid naast mij, die eerste nacht dat wij bij elkaar waren. Ik voelde haar adem op mijn gezicht wanneer ik wakker schrok uit een doffe halfslaap. Overzag zij met bitterheid alles wat zij verspeeld had? Zag ze mij als een groot geworden verwijt? Of hoopte ze op een winst, een toenadering tussen ons beiden? Misschien heeft ze even met ingehouden adem afgewacht of het leven haar nog iets te bieden had...
|
|