| |
| |
| |
Dwars door het Continent
De grote vlakten
We zijn op weg gegaan naar de andere zijde van dit continent en trekken met ons pakje en ons zakje, zoals de plukkers uit de Grapes of Wrath, naar Californië om daar opnieuw te leven en te werken. Op de landkaart, het aangezicht van Amerika, hebben wij een rode draad getrokken van Pittsburgh naar het noorden, langs de Grote Meren, zuidwestwaarts naar Sioux Falls en kruisend over het lege midden naar Yellowstone Park, waarvan de eerste pioniers terugkeerden met verhalen over wonderbaarlijke spuitende hete bronnen in het hart van de Rocky Mountains; tenslotte duikt de lijn langs het blauw van de Pacific Ocean benedenwaarts naar San Francisco.
Wij rijden en laten onze auto als een spin die lange draad uitspinnen. Grond komt aanrollen uit de verte en rolt zonder ophouden achter ons weer weg, grond waar zonnehitte van afslaat, onmetelijke hoeveelheden grond. Toen wede dunne lijn trokken, meenden wij dit werelddeel en zijn afmetingen reeds aardig te kennen, maar de onbarmhartige monotonie van deze vlakten in het noorden is wreed voor onze zintuigen, beklemmend als een droom waarin je loopt zonder vooruit te komen. Die horizon die altijd opnieuw land produceert en meer land. Je kunt gaan waarheen je wilt, altijd ontvangt de ruimte je, slurpt je op. Ruimte, trillend van hitte, sporadisch doorsneden door diepe rivieren: de Mississippi, de Big Sioux, de Missouri, - het stromend blauw een bad aan je droge ogen. Maar wij rollen de bruggen over en laten de rivieren hun eigen loop vervolgen.
Een gevoel van onwerkelijkheid, bevangt me alsof een koorts alles vertroebelt en beelden door elkaar heen laat schuiven. De stad Chicago zie ik als een eruptie van steen en staal onder de dreiging van een onweerslucht, zwavelkleurig rokend uit honderden fabriekspijpen. Een godverlaten stad vol staketsels, huizenhoge aluminium tanks en viaducten, met een openliggend darmenstel- | |
| |
sel van kronkelende buizen. Toornig en luid galmend ligt daarboven het onweer, geselend met bliksemschichten het complex van bouwsels dat onder dit licht een woeste schoonheid bezit. Ik zie Celia achter in onze stationwagon met haar pop tegen haar borst geklemd. Om het onweer te bezweren, heeft zij zich verdubbeld en is het almachtige beschermende moederwezen geworden, de eigen angst buiten zich plaatsend in de vorm van haar pop.
Een ander beeld: het meer van Michigan, onafzienbaar als een zee, maar zoet van water en tammer. En dan opeens, op het blakerende zand, ontmoeten wij een Hollandse, een joodse vrouw die als kind in Amsterdam woonde voordat de Duitsers ons land bezetten. Zij woonde in de Beethovenstraat. Zij kijkt ons aan. - Je kunt van Holland houden of niet houden, maar je praat over hetzelfde, dezelfde beelden wonen in ons; het schept een band. Hier midden in het hart van Amerika dat stukje Holland, het groen, de regen, bladeren in de gracht, een carillon spelend boven de stad. Voor haar bovendien een handvol kinderjaren, herinnering aan een tijd toen de wereld nog klein en beschut leek in de windstilte voor de Tweede Wereldoorlog. Sindsdien werd haar wereld zoveel groter. Er springen tranen in haar ogen. Het is of we haar dat stukje Holland gebracht hebben om het ook weer mee te nemen, weg van haar. Maar we moeten verder, naar de Pacific Ocean. Glijdend langs onze rode draad laten we ons naar beneden zakken naar Sioux Falls. Maar het gaat met horten en stoten; de auto begint te rochelen, de kinderen krijgen aanvallen van een onverklaarbare vliegende koorts.
Na Sioux Falls wordt het land geler van kleur, hier en daar bespikkeld met bruine en zwarte koeien die, klein en benig van structuur, geschapen lijken voor de droogte. In grote kooien van reusachtig kippengaas liggen maiskolven opgestapeld. Goederentreinen, roestbruin en eindeloos lang, komen met brandende lampen op de stoffige locomotieven, door de vlakten zwoegen. Het zijn de Pacific Union en de Santa Fé, die voor een groot deel van het traject de oude sporen van buffalokudden volgen. Want de eerste wegen dwars over dit continent, honderden mijlen lang, zonder dat er een mensenhand aan te pas was gekomen, waren de | |
| |
buffalotrails, door tienduizenden hoeven in de aarde getreden. De buffalo was een dier dat altijd hoge bergen en moeilijke passages vermeed, de weg van de minste weerstand kiezend op zijn trek naar drinkplaatsen en nieuwe weidegronden, en daarom volgde dat kleinere zwakkere wezen, de mens, in zijn spoor. De eerste treinen vonden de donkere reuzen nog wel op hun rails zitten, later zagen de passagiers die uit de raampjes keken enkel nog de grote witgeblakerde schedels, - de treinen hadden geen oponthoud meer. Ook van de Indianen zijn er nog de sporen, klinken de echo's in namen van bergen en rivieren, maar hen zelf zien we voorlopig nog niet.
Ruimte. Ik voel hoe er van deze ruimte een zuigkracht uitgaat. Ik kan niet geloven dat de eerste westwaarts trekkende mensen enkel gedreven werden door begeerte naar land of goud. Iets ondefinieerbaars en verblindende moet hen hebben aangelokt, iets waaraan ze geen weerstand hebben kunnen bieden zoals vliegende mieren geen weerstand kunnen bieden aan hun drift om zich in de zee te storten. Niet alleen de enkeling, de mensensoort werd gedreven om uit te zwermen en dit land in bezit te nemen. Hoe anders is het te verklaren dat zij zichzelf dergelijke ontberingen hebben opgelegd, zich afsneden van hun vertrouwde wereld om zich in deze eenzaamheden te begeven. Misschien maakte de ruimte hen dronken, fata morgana's scheppend van ongehoorde heerlijkheden en onbeperkte vrijheid. Toch was de pionier geen dromer.
Nu ik deze uitgestrektheden heb gezien, begin ik iets te begrijpen van datgene wat de emigrant gevormd en gekneed moet hebben tot de specifieke mens die wij Amerikaan noemen. De ruimte maakte dronken, maar de wil tot overleven maakte nuchter. Eenmaal gevangen in die verraderlijke ruimte, werd de mens berekenend, spaarde hij iedere nutteloze druppel zweet, vermeed hij iedere handeling die niet daadwerkelijk en op korte termijn nut afwierp. Hij werd harder, weerbaarder, het grote land vroeg om een groot ritme. Hij kon zich niet meer met beuzelarijen ophouden, grote beelden begonnen zijn voorstellingswereld te bevolken. Zijn passie, worstelend met de grond, werd taaier en langduriger.
| |
| |
Zet een tam konijn in de prairie en het zal tenondergaan of veranderen en op wonderbaarlijke wijze andere levensgewoonten en zelfs andere organen ontwikkelen. Zo moet het ook gegaan zijn met de mens die zich hier vestigde. Maar het fascinerende van zijn geschiedenis is dat hij kwam met het boek van de beschaving in de hand. Hij legde de natuur zijn wet op, terwijl hij zich aan haar aanpaste. Hij werd: ‘de vertegenwoordiger van een ras van veroveraars,’ - zoals Alexis de Tocqueville hem in 1831 in zijn dag. boek kenschetste,‘... van een rusteloos, verstandelijk avontuurlijk ras - which does coldly what only the ardour of passion can explain...’
De natuur werd onderworpen. Overal zie je boortorens, ingedamde meren, fabrieken, irrigatiesystemen, farms, houtzagerijen. Maar de natuur is een beer aan een ketting, grimmig, altijd nog gevaarlijk. De mensen wonen in hun steden, hun farms als vestingen, - de beer ligt buiten. Niet zoals in Europa is de natuur een huisdier geworden; in het grote Midden en Westen zie je geen versmeltingen van natuur en woongebied, nooit een liefelijk dorpje in de vouwen van een heuvel. Ook de dorpjes zijn grimmig, als hun omgeving; hard tegenover hard.
Een enkele maal neemt de grimmigheid van de natuur groteske, haast ongeloofwaardige vormen aan. Zo lijken de Badlands, midden in het vlakke door zand dichtgestoven land van Zuid Dakota, op Hollywood-decors voor een science-fiction film, de maan voorstellend of een dode planeet na een atoomexplosie. In een zonderlinge naakte grijns laat hier de aarde haar prehistorische tanden zien. Deze door erosie geslepen kale rotspartijen doen aan de Grand Canyon in Arizona denken, maar zonder die immense afmetingen, zonder de onaardse stilte die daarin gevangen hangt. ‘Mako-sica’ noemden de Dakota Indianen dit berggebied: bad land. Ik begin te verlangen naar groen, naar levende bossen.
Eens moeten de Badlands een speelweide geweest zijn voor Dinosaurussen; wij kopen in een nabije nederzetting een fossiele kies van één van die trage monsters, die miljoenen jaren geleden uit een Dinosaurus-ei moet zijn gekropen, en tot wasdom kwam en leefde en slobberde en rondplonsde op grote voeten, tot de aarde hem weer | |
| |
overweldigde. Ik weeg de kies in mijn hand, een stukje oeroude schepping, - en ik een mug in de tijd.
| |
Buffalo's
‘Ik zou wel een klein buffalootje willen hebben,’ geeft Celia te kennen. Ze ziet de jonge buffalo's springend van dolheid achter de antilopen aan draven, die hen uitdagend met hun witte ronde staartpompoenen vooruitsnellen. Gestroomlijnde snelheid wedijvert met brute kracht. Maar altijd zijn de antilopen te vlug, waaiend over het veld als zaadpluizen die door de wind worden voortgejaagd. Teleurgesteld, maar aangenaam vermoeid keren de buffalojongen naar hun reusachtige moeders terug, die met eindeloze toewijding de vlakte afgrazen; ze zien er nog misbakselig uit zonder de majesteitelijke voorhoofden en haardossen van de volgroeide dieren. Dit is Custer State Park, een heuvelig stuk prairie in de Black Hills, van South Dakota, een reservaat voor de laatste buffalokudden. We zijn van de grote weg afgegaan en bevinden ons plotseling in een zeer vreedzame verlatenheid, een glooiend landschap in strenge liefelijkheid uitgespreid, soms rood van naakte rode aarde, maar meestal geel van lang droog gras.
- Sweetness, ik kan het woord niet vertalen, sweetness in de lucht, ik moet de auto uit. De zongestoofde grond geurt, gele margrieten waaien in de warme wind, een gouden lucht omgeeft mijn ledematen, ik beweeg door vloeibaar goud, reuzensprinkhanen springen op onze witte auto en naar binnen door de raampjes. Is het de kleur die ze aantrekt?
Met groot erbarmen vouwen de heuvels zich achter en over elkaar, soms spaarzaam aan de kruin versierd met enkele rijen sparren, die zo effectief schijnen aangebracht als op een Giotto-landschap, maar hier klingelen geen klokken op het uur van de vespers zoals in het Italiaanse land; beschaving is hier ver. Niettemin heeft de beschaving lange armen en houdt dit alles omsingeld, en de buffalo's die wij zien dragen daarvan het merkteken op hun flanken. Want deze kudden, schijnbaar levend in een natuurlijke staat, worden beschermd en in evenwicht gehouden. Het Amerika van | |
| |
heden heeft geen ruimte meer voor de zestig miljoen exemplaren die eens als een donkere deken de vlakten bedekten, maar voor de laatste dieren van deze bijna uitgeroeide soort is er te elfder ure nog plaats gemaakt. Zij moeten evenwel binnen de gestelde grenzen blijven, hun aantal wordt gedund wanneer zij te talrijk worden en in de winter worden ze bijgevoel omdat hun te kleine woongebied niet voldoende voedsel oplevert. Een enkele maal komt er een miljonair die een aantal dieren koopt om ergens een privé kuddetje te gaan beginnen, just for fun. Voor het decoratieve element, of misschien om met zijn vrienden op buffalojacht te kunnen gaan.
Want de buffalo is niet langer nuttig voor de mens zoals hij eens was voor de Indiaan. De buffalo, de grote donkere schutsengel van de Indiaan, - samen zijn zij tenonder gegaan toen de blanke mens de wereld, die van hen was, overnam. - Als wij de buffalo's uitroeien, zal het gemakkelijker zijn om de Indianen er onder te krijgen, zeiden de blanken. En de buffalojacht werd een buffalokoorts, een braspartij. Wie geen hoed of jas of overschoenen droeg van buffalohuid was niet naar de laatste mode gekleed. Totdat de markt verzadigd was, de nieuwe mode niet langer nieuw was en een buffalohuid nauwelijks meer dan een dollar opbracht. Schieten deed men de beesten nog wel, maar nu liet men ze liggen en nam alleen de horens mee.
En zonder het dier dat hem van kleding, onderdak en voedsel had voorzien, was de Indiaan hulpeloos. Zelden had hij ook maar het geringste deel van de buffalo verspild: het haar werd gevlochten tot teugels, ketels werden gemaakt uit de huid, horens gebruikt als drinkbekers, zelfs de uitwerpselen dienden in gedroogde vorm als ‘prairie-coal’ en hielden de vuren brandend. - Nu lagen de skeletten, leeggevreten door gieren en coyotes, te bleken in de vlakten. De laatste vrije Indianen lieten zich samendrijven in de Reservaten. ‘They are not made for civilisation,’ zeiden de Amerikanen, ‘it kills them.’
Welk een donker dier, de buffalo, denk ik, als een wolk van de nacht, een berg van traag geweld. Toch als ze lopen, snel door het hoge gras, krijgen ze een animale lenigheid, de smalle schoften soepel bewegend achter het gebergte van het hoofd; even | |
| |
heb ik de gewaarwording dat er zwarte leeuwen lopen. Wanneer ze op de weg voor ons liggen, houden wij voor ze stil en dan kijken we langdurig oog in oog, onafgebroken, elkaars verschijningsvorm opzuigend. Een geweldige stier heeft zijn lippen gezet aan het water in een ondiepe kuil; zijn Mozesbaard hangt af van zijn kin, niets aan hem verraadt emotie of nieuwsgierigheid, - een kracht rustend in zichzelf, een dier gemaakt voor de eindeloosheid, voor een bestaan zonder de mens. Een dier gemaakt voor de winter, voor de dorst van de zomer, vrijwel onvernietigbaar voor de elementen. De patriarch heft het hoofd en ik voel mezelf een minuscuul poppetje verzonken in die ogen van duisternis. Hij beweegt zo traag als in een droom. De zon is nog dezelfde, dezelfde wind strijkt door het gras, hij waant zich nog koning van de prairie en weet niet dat zijn volk werd uitgeroeid, vele decennia geleden.
In de middag versombert de lucht en steekt er een harde wind op, eilanden van zonlicht schitteren vreemd in het beschaduwde landschap. Een antilope stapt hoogbenig langs de weg. En terwijl wij haar volgen met de auto kijkt ze naar ons over haar schouder met ontzaglijke gitzwarte bewimperde ogen die even buiten het fragiele kopje steken. Zij staat stil en wij staan stil; achter haar in de verte de zwarte dotten van de buffalo's. Dan stapt ze, besneeuwd lijkt het, onvoorstelbaar breekbaar, stijfjes en elegant naar ons toe, - als de maan uit de hemel naar beneden kwam gezeild, zouden wij niet ademlozer kunnen zijn. Een schuw wild dier uit het hart van de ongereptheid nadert ons zonder vrees alsof hier nog de wetten golden van het paradijs waar de leeuw sliep bij het hert.
De antilope laat er evenwel geen gras over groeien, duwt haar kop tegen ons aan en vermaalt met ongehoorde snelheid al onze proviand tussen haar gele tanden. Als wij niets meer hebben verlaat zij ons.
Onder de nu stormachtige lucht vinden wij in de verlatenheid een klein huis, waar we aankloppen om te vragen naar de weg. Met de oude traditionele pioniersgastvrijheid worden we binnengenood en onthaald op eigen gebakken cake en vruchtendranken.
| |
| |
Onder dit dak leven een man en een vrouw met drie kinderen, waarvan de jongste in de box. ‘Wij woonden vroeger in Rapid City,’ vertellen ze, ‘maar vier jaar geleden zijn we hier gekomen.’ ‘It was the best thing that ever happened to us,’ zegt de vrouw. - Een huis in de eenzaamheid, omspeeld door de lucht, door het suizen van wind, het golven van gouden heuvels.
‘Going to the mountains is going home...’ zei John Muir, de man die als één der eersten het initiatief nam tot het stichten van natuurreservaten tegen het einde van de vorige eeuw, de unieke natuurkenner die Amerika's grote wildernissen had doorvorst en tot de conclusie kwam: ‘that wilderness is a necessity...’
- Going to the mountains is going home... Deze mensen waren thuisgekomen; ze waren gekomen naar een eigen stuk grond - een diepgeworteld verlangen van de mens -, naar een eigen leefdomein.
Het oudste kind komt aandragen met een jong poesje dat slap, half verlamd lijkt het, tussen zijn handen hangt. ‘Gebeten door een ratelslang,’ zegt de man nadat hij een vochtige plek aan één van de oren heeft ontdekt. ‘In deze tijd van het jaar zijn de ratelslangen het gevaarlijkst, ze vervellen en zijn dan enige tijd blind. Maar we hebben er hier niet veel sinds de grote brand van twee jaar geleden.’ Rondom het huis horen we het knorrend grommen van de buffalo's. ‘Als wilde zwijnen,’ zegt de vrouw. Maar het is anders, onwerkelijker, meer als het gerommel van een aardbeving binnen in die massieve lijven. Als we gaan vertrekken, komt daar aan het hek: onze antilope... ‘She is a pest,’ zegt de vrouw. ‘Ze komt mijn keuken binnen om mijn pasgebakken koekjes op te eten...’
De antilope zet haar poten op de drempel van de deur, haar ogen schitterend van ontembare vraatzucht; beter dan de buffalo's heeft zij de voordelen begrepen die de beschaving kan bieden.
| |
Beren, dromend van pepermunt
Amerika bezit een juwelenkist, met juwelen er in zo groot als half Nederland. Zwarte lavabedden, rode woestijnen, aardlagen,
| |
| |
oeroud, miljoenen jaren onaangetast sluimerend, en onaangeraakt, behalve misschien door de voetzool van een Indiaan, al die eeuwen alleen bespeeld door dieren. Ik verbaas me er over hoe we hier staan en in die juwelenkist kijken de mens die zo kort geleden pas dit continent tot het zijne maakte en de deksel opende. Regenwouden, boom op boom gestapeld, mos op mos, kleine orchideeën, en Sequioa's hoog als kathedralen, linten van koud bergwater, spelonken vol druipsteenjuwelen. In Yellowstone Park, waar hete dampen uit het ingewand van de aarde stijgen, stroomt vloeibaar sulfer over de grond uit kleine meren van aquamarijn. Amerika dat altijd gedroomd heeft van het paradijs op aarde, probeert brokstukken van dit paradijs te beschermen tegen het opdringend geweld van de steden en de vernietigende lelijkheid van de industrialisatie. Het heeft uit de natuur de mooiste stukken geselecteerd en er Nationale Parken van gemaakt, het heeft bewakers neergezet bij zijn juwelenkist.
Beteugelde, volmaakt georganiseerde en gepresenteerde wildernis, ik geloof dat dit welhaast uniek is in de wereld. Bij de ingang van elk Park vind je een tolhuisje waar je toegangsgeld betaalt en waar je desgewenst kaarten en brochures kunt verwerven; overal in elk park vind je motels rondgestrooid en picknicktafels op uitgezochte plekken, vanwaar je in alle rust kunt genieten van rondom spelend gedierte en van de meest ruige of de meest liefelijke vergezichten.
Toen we Yellowstone Park binnenreden, vonden we de beren al op ons wachten, zacht wiegende met hun zware hoofden, dromend van zoete marshmallows en pepermunt. Ze leken mak als lammeren en jk voelde wrevel om hun decadentie. Maar zodra ze van de autoweg afstapten om een donkere schaduw te worden tussen de schaduwen van hun ondoordringbaar domein, werden ze weer wilde dieren. Toch kon ik me niet onttrekken aan het gevoel dat ik ze kreeg aangeboden op een presenteerblaadje, evenals de geysers die kokend uit de gebarsten aardkorst komen spuiten. Planken weggetjes leiden over de onzekere geysergrond langs vulkanische meren, er dreigt je geen gevaar zolang je je maar aan de planken weggetjes en de Parkvoorschriften houdt. Zo moeiteloos kun je je het veroveren, glijdende met je auto langs | |
| |
het tolhuisje over de onberispelijk onderhouden weg, - het is bijna of je een film, drie dimensionaal, krijgt aangeboden; het is te moeiteloos, te perfect.
De grootste geyser, Old Faithful geheten, waarover iedereen spreekt als over een dierbare oudoom die men gaat opzoeken, doet nog een extra duit in het zakje wat betreft perfectie en stiptheid, want hij geeft ieder uur een voorstelling, waar je je horloge op gelijk kunt zetten. Tegen de tijd van zijn uurlijkse uitbarsting verzamelt zich een menigte, op veilige afstand, aan zijn voet om naar het spuiten van oudoom te kijken. Een of twee minuten van tevoren hoor je hem al borrelen en morrelen in zijn baard en komen er kleine belletjes uit zijn krater als uit de mond van een baby, maar dan plotseling spuit Old Faithful krachtig alsof hij met zijn sneeuwwitte straal de zon recht in het oog wil treffen. De bomen worden dwergen bij deze bruisende uit miljoenen glinsterende druppels samengestelde waterzuil, - Old Faithful is een oud, maar nog vitaal circusartiest. En hij weet precies wat er van hem verlangd wordt, want na enkele minuten, zodra zijn grote toer volbracht is, verdwijnt hij weer braaf onder de aarde.
De mensen wandelen weg en kijken nog wat in de wit benevelde meertjes, die soms pruttelen alsof er een pot met pap op het vuur staat, die soms stil zijn en de zon hun sponsachtige turkooisen diepten laten beschijnen, hun koraalachtige gezwellen, hun bloedstromen van vulkanisch sulfer. Veel bomen in dit gebied zijn wit en kaal als hertengeweien die hebben liggen bleken in het veld, en vormen hele legers van knekelige fantomen.
Matthijs raakt in extase en gaat op zijn buik op de planken bruggetjes liggen om een of ander gat binnen te kijken, waarin een watermond iets zit te mompelen. Onverhoeds schiet de onderaardse geest een lange waterstraal naar hem zodat er warme druppels op zijn neus vallen. Gierlachend van opwinding en plezier gaan Celia en hij over de planken hollen in de hoop dat nog meer van deze aardige watergeesten krijgertje met hen willen spelen.
Maar ik kan niet Old Faithful vermelden zonder ook die andere reus: de seqouia General Sherman te noemen, de oudste boom op | |
| |
deze aarde. Overigens bekommert General Sherman zich minder om zijn publiek dan Old Faithful, - hij staat daar maar, al vele eeuwen zonder zijn rust te laten aantasten door het gewriemel aan zijn voet. De General Sherman groeit niet in Yellowstone, maar op de Sierra Nevada in Sequioa National Park, waar we hem vorige zomer bewonderden op onze doortocht naar de Grand Canyon.
Er zijn hier in het Westen van de States aspecten van de natuur die je zintuigen schokken en je adem wegnemen, maar deze boom raakte mij in het hart. - Het geduld, dacht ik, het geduld van duizenden jaren staat hier voor mij; levende cel op levende cel gestapeld, dit is het vreedzaamste en geduldigste van alle wezens. Rood is de Sequoia Gigantea - de kleur rood van rode aarde -, zijn schors is vezelig als de pels van een harig dier, zijn wortels graven zich als berenklauwen in de grond, zijn kroon is kegelvormig en stomp; een grote stoot oerkracht die uit de grond komt opgerezen, maar naarmate de stam zich hoger en eenzamer in de lucht verheft, wordt hij slanker: een rode Ionische zuil
Hoe konden deze bomen zo groot en zo oud worden? vraag je je af. Maar je hoeft nimmer onwetend te blijven in één van Amerika's Nationale Parken, want dikwijls zijn er in de centra rustieke blokhutten te vinden, die als musea zijn ingericht, en er zijn parkopzichters die je elke gewenste inlichting kunnen verstrekken. ‘De sequoia's zijn vrijwel immuun tegen insecten en ziekten,’ vertelde ons de opzichter in Sequoia National Park. ‘Vuur van bliksem of brand, kou van ijs en wind kan hen beschadigen, maar zelden vernietigen, want het kleinste stukje schors en een paar groene bladeren zijn voldoende om de boom te doen herleven. Wonden stimuleren zelfs zijn groei en worden door nieuwe dikke lagen schors bedekt. De boom blijft leven tot hij valt door ontworteling, veroorzaakt door erosie of heftige storm; zijn wortels, dicht onder de oppervlakte, zijn zijn meest kwetsbare delen.’
De opzichter bracht ons naar een segment van een stam die vertikaal lag opgesteld en waarop de jaarringen zichtbaar waren, oneindig fijn alsof een naald ze had ingegrift. In de roos van die duizenden rondcirkelende jaarringen stond: 462 before Christ, Birth of this tree. Anderhalve eeuw later - de boom was toen nog in zijn | |
| |
kinderjaren - werd Aristoteles geboren. Geduld, onaangeraakte groei... Een ster lichtte aan de hemel en Christus werd geboren. In 1096 vertrok de eerste Kruistocht. De boom was toen al immens. En al die eeuwen hing de stilte in zijn kroon. - 1542, de Spanjaarden ontdekken Californië. En al bijna aan de rand staat 1861, de Burger Oorlog. Hij viel in 1953, - het einde van de kalender van de stilte.
| |
In het Siskiyou gebergte
Grote maagdelijke wouden zijn als dromen, de impressie die ze op je gemoed maken is, als een droom, niet na te vertellen. Een ontzaglijke aanwezigheid, ademend en toch ongrijpbaar, onpeilbaar, weegt op je. Je bent aan dit verschijnsel uitgeleverd; de vormen waarin het zich aan je openbaart zijn liefelijk, geurig, souverein van rust, geruststellend in een cyclus van eeuwige groei. Maar evenals in een droom kan het beeld onverhoeds verduisteren en onbevattelijk en wreed worden. Je ziet een wereld waarin een achteloze dood heerst die neerbreekt en verpulvert onder een stap van eeuwen. Je hebt je begeven in een domein van eeuwen dood en eeuwen leven, jij, het precieze product van zoveel jaren en zoveel minuten, een beperkt, afgepast wezen.
Op een dag verlangden wij de laatste sneeuw van de winter aan te raken die we op de toppen van de Siskiyou Mountains zagen glinsteren, zeer dichtbij, want het Siskiyou gebergte in Oregon is niet hoog, en zachtaardig van aanschijn. De auto, onvolprezen vehikel, bracht ons langs de helling omhoog en wij stapten uit om op een bergweide bloemen te plukken, die dansend en koel, onbeschrijfelijk overvloedig de bergflank bedekten, in het leven geroepen door de zon en smeltend sneeuwwater.
Inplaats van terug te keren, besloten wij ons zandpad verder te vervolgen. We waren, denk ik, onachtzaam geworden door ons herhaaldelijk verblijf in Nationale Parken, waar je altijd richtingaanwijzers, picknickplaatsen en medereizigers op je weg vindt, althans in het zomerseizoen.
| |
| |
De andere zijde van de berg was dicht bebost en het gehele Siskiyou bergland dat vanuit het zuiden aan kwam golven was bedekt met wouden. De weg, - een ruw pad, meer was het niet - slingerde zich langs afgronden, waarin neergestorte bomen lagen, neergetuimelde rotsblokken, tussen weer opschietend jong geboomte; een beeld van vernietigende en zich weer herstellende oerkracht. Een wolk van bruin stof reisde met ons mee en drong alle kieren en naden van de auto binnen. Ergens stond een verlaten truck met een hijskraan, maar geen levende ziel was in de nabijheid van dit voertuig te bekennen. Alleen een vosachtig dier sloop over de weg om in de diepte te verdwijnen naar een spookachtig kerkhof van afgebrande bomen die hier en daar nog pover gesierd waren met een enkel dotje groen, als een wanhopige stuiptrekking. We begonnen te begrijpen dat het pad waarop we reden een houthakkerstrail moest zijn, waarlangs men gekapt hout vervoerde. Soms kwamen we bij een tweesprong waar houten wegwijzers de richting aangaven naar Four Corners, of Mount dit of dat, maar kwam je dan bij Four Corners of Mount dit of dat, dan waren daar opnieuw bergen, pijnbossen beneden je als een zee, of boven je hoofd als een wolk van duisternis. Draaiend langs de berghellingen, werden we onherroepelijk steeds opnieuw omhooggedreven, weg van de aarde, waar ergens de grote weg moest zijn, dat spoor naar veiligheid. We hadden gespeeld met de wildernis, geflirt met haar bars gezicht, ons veilig wanend in onze auto, dat kleine stukje civilisatie. Nu golfden de beboste bergen op ons toe alsof zij ons wilden verdrinken. We waren als blinden, zonder gevoel voor richting; en al hadden we dat bezeten, het vrijwel onbegaanbare pad zweepte ons weer de helling op. We hadden niet veel benzine meer, we botsten over stenen en vreesden dat onze tank was lekgeslagen.
Na te zijn uitgestapt, stonden we daar in de wildernis. Half vergane woudreuzen lagen neergestort, voedende weer met hun lijf het onbedwingbare leven. Een groot traag gevecht scheen te worden uitgevochten van planten, kiemen, cellen, die om zich heen tastten, zich opeenstapelden, reikend naar zonlicht. Er heerste een stilte zo intens, een verstildheid zo volkomen alsof de wereld buiten dit bos tenonder was gegaan.
| |
| |
Celia lag uitgeput achterin de auto te slapen met haar haren en wimpers grijs van stof. - Hoelang zou zo'n klein kind het kunnen volhouden in de wildernis? dacht ik. Ik zag een dode boom tussen de takken van de levende hangen, half verpulverd, zonder dat hij de aarde raakte. - We hebben nog een paar appelen, dacht ik, en warme truien voor de nacht. De wildernis bewoonbaar maken, leven en voedsel ontfutselen aan die strenge onverzettelijke macht... Een donker angstgevoel stroomde in mij binnen, maar gelijktijdig ontwaakte dat slaperige instinct dat wij beschavelingen vrijwel nooit meer gebruiken: het instinct te willen overleven. Antennes waarvan ik het bestaan vergeten was, schenen plotseling weer door mijn huid naar buiten te dringen en speurden vochtigheid in de lucht - aanwezigheid van water -, ontdekten bessen die misschien eetbaar waren.
‘Echte pioniers kunnen op het dak van de auto slapen,’ zei Matthijs met glinsterende ogen, ‘die kunnen met een touw een steile berg beklimmen...’ Hij had nog niet geleerd de natuur te wantrouwen als een macht buiten hem zelf, die hem kon vernietigen. En wij hadden het vergeten, tot op dit ogenblik van confrontatie. Ik realiseerde me dat wij sinds ons vertrek in de ochtend geen mens meer hadden gezien. En nu werd het avond.
De zon was achter de bergen verdwenen en het begon te schemeren, terwijl een vochtige kilheid langs de bergflank omhoog kroop. De schemering gaf nog weer een nieuw beklemmend aspect aan de natuur, - alsof de zonderlinge vormen van neergebroken en zwart geblakerde stammen tot leven kwamen met het verstarde gekwelde leven van aan de aarde gekluisterde fantomen. Gekraak in het lage gewas herinnerde ons aan de aanwezigheid van beren in deze bergstreek; niet van de bijna-speelgoedberen in Yellowstone, maar van het authentieke dier, de wilde, eenzame heerser van deze bossen. Mijn gepijnigde verbeelding schiep donkere boomstronken, hurkend op de hellingen, in zwarte beren om. Als een zieke kever scharrelde onze auto achter het licht van de koplampen langs het bijkans onbegaanbare pad, een leger van raccoons kwam knorrend van ongenoegen, hompeltje strompeltje over de weg gelopen, en raakte gevangen in het glinsterend net van ons lichtschijnsel. Wij volgden de groteske karavaan totdat | |
| |
deze grommend in een afgrond verdween.
Maar nog was het niet geheel nacht; een roze wolk dreef, hoog boven ons, langs de toppen van de bergen, als een groet uit een andere wereld, en vanuit de diepte van het ravijn keek ik omhoog en gaf die wolk een boodschap mee alsof het een duif was, die ons noodsignaal kon overbrengen naar de wereld van de mensen.
Misschien heeft de wolk mijn gebed verhoord - hoe het ook zij, ik zou dit relaas nooit hebben opgeschreven als de Siskiyou Mountains ons uiteindelijk niet hadden losgelaten, genadiglijk. Met onze laatste druppels benzine bereikten wij een meer begaanbare weg, waar wij als waanzinnigen wuifden naar een voorbij rijdende truck.
| |
Varen op de Klamath rivier
Toch, als ik later ooit heimwee zal hebben naar Amerika, zal het zijn naar deze wouden aan de westkust, koele diepe schuilplaatsen voor het hart, wonderbaarlijk van stilte. Hoe dichter bij de kust hoe hoger de bomen worden, want de Coast Redwoods, behorend tot de Sequoia familie, beminnen de vochtige adem van de zee en groeien uit, wanneer niets hun vredige groei belemmert, tot de hoogte van kerktorens. Nevel houdt hen vele dagen van het jaar omwikkeld en doet varens en baardige mossen woekeren aan hun voet. Bijna ademloosheid is de stilte, alsof een reus gedurende een eeuw inademt om een volgende eeuw weer uit te ademen.
De stroom van een rivier volgen door deze wouden komt nog het meest nabij die droom van eeuwigheid; de pendule van de tijd staat stil, maar op onverklaarbare manier schijnt de aarde zelf in beweging, voorbijglijdend onder wisselend licht, golvend en uitstulpend in norse rotsen en beboste hellingen waarlangs gieren zweven. Een rivier, anders dan een weg, geeft je het gevoel of je het bos betrapt in zijn onaangeraakte staat, alsof het zich onbespied waant. Want de rivier, niet door mensenhanden gemaakt, is één met het bos, als een bloedstroom. Het water snijdt door segmenten van heimelijk leven, langs kleine witte zandstranden, slechts door prenten van berenpoten versierd.
| |
| |
Wij varen op de Klamath rivier, in een platte motorboot die als een slee over de stenen op de bodem van ondiepe stroomversnellingen glijdt. Daar waar de rivier uitstroomt in de Pacific Ocean zijn we ingestapt: enkele Amerikanen, wij en de kapitein met zijn hond. In de witte nevel van de ochtend dansten in de riviermond talloze schimmige notedopjes op de golven, door vormloos ingepakte zalmenvissers bemand, die koude vissen trachtten te verschalken in het koude water. Wij hielden de kinderen in dekens gerold tegen ons aan. De oude brug over de Klamath werd twee jaar geleden door de druk van de watervloed in het voorjaar, vernield, er staan alleen nog maar resten van brugleuningen op de oever, met gouden beren getooid.
‘Dat kan toch niet,’ zegt Matthijs, ‘zo'n kleine rivier.’
‘Maar in de winter wordt de rivier heel groot,’ vertellen wij hem. ‘Is hij dan boos, dat hij alles kapot maakt?’ Hij lacht in zijn deken, als een eskimo. Ergens meren we aan de wal om dozen vol levensmiddelen in te laden, die we later in het Indianenreservaat, waar de Klamath doorheenstroomt, weer af te geven aan Indianenjongens die door het ondiepe water komen waden.
Dieper het oerwoud in, buiten het bereik van de kille hand van de zee, vinden wij de zon. Iet bos trekt zijn neveljas uit en staat daar: krachtig, fonkelend, heet, pas geschapen; we glijden en springen door glinsterende diamanten stroomversnellingen, langs de macabere takkengeweien die dode bomen boven het water uitsteken. Ergens op de beboste oever staan verlaten hutten die door het groen al weer half zijn opgevreten. Mij veilig voelend in de aanwezigheid van onze kapitein en zijn kalfgrote hond, lever ik mij schaamteloos uit aan mijn oerwoud verlangens, en ditmaal geeft het oerwoud mij alleen het zoet, zonder het bittere.
Als de zon hoog staat en wij hongerig worden, gaan wij aan wal en klimmen honderd houten treetjes op en krijgen te eten (voor goed geld) van een Indianenmoedertje dat ons onvervalste Amerikaanse hamburgers weet te verschaffen, maar ook zelfgebakken vruchtentaart, gevuld met huckleberries, nog geurend naar de bossen en door haar Indianenzonen geplukt. - Zoete wildernis. De rivier, onbeschrijfelijk mooi, ligt als een getemd lenig dier aan onze voeten. De kinderen verzamelen stenen en vergelijken hun | |
| |
vondsten met die van een klein roodhuidje dat hier woont, - zij spelen op een nog volstrekt vanzelfsprekende manier met de natuur, zonder zich te verwonderen en ik besef hoe dun het laagje beschaving is waarmee ze gevernist zijn; ze zouden snel weer kleine woudlopertjes kunnen worden. Later, als ik hun jeans in de wasmachine wil doen, kom ik nog het bos tegen, verzameld door hun kleine handen: stukjes hout, rood, van de Redwoods, vreemde bessen, een blauwe veer en kiezelstenen door het water van de rivier rond geslepen.
De Indianenzonen spreken voortreffelijk Amerikaans. Ze gaan naar school, zeggen ze. In deze verlatenheid? Ja, want de regering is verplicht in elk reservaat scholen te plaatsen en voor vervoer te zorgen, - zij steken met een bootje de rivier over en dan is er een schoolbus die hen oppikt.
Het zijn kinderen van twee werelden, kinderen van het bos, van de wilde ongebonden vrijheid die daar heerst, maar gelijktijdig zijn zij gevangen in het web van de beschaving. De oudste jongen is knap en trots, sportief maar met zorg gekleed. - Verlangt hij te ontkomen naar de grote steden, die lichtfonkelend lokken rondom zijn stukje wildernis? Hij is beleefd, openhartig, en ik denk: slim. Niet zoals zijn voorouders zal hij dromen van de Eeuwige Jachtvelden, wemelend van wild voor zijn trefzekere pijl; eerder zal hij dromen van een snelle Thunderbird met blinkend chroom, deze zoon van een oud ras en een nieuwe tijd.
|
|