| |
| |
| |
Vlucht uit de werkelijkheid
Walt Disney, de magiër van onze tijd, heeft met zijn onbedaarlijke fantasie een amusementspark gecreëerd dat een van de grootste attracties van Amerika is geworden. Het park, naar zijn geestelijke vader Disneyland genoemd, ligt in Los Angeles, dat vreemde enorme groeisel van een stad waarin ook Hollywood is gelegen en waarin de beroemde filmsterren als onzichtbare Doornroosjes achter de meters hoge muren van Beverley Hills wonen.
Disneyland is een amusementspark, maar Walt Disney heeft meer beoogd dan alleen amusement te bieden, hij heeft een oase willen scheppen voor alle opgejaagde mensen uit de twintigste eeuw. ‘Zolang de mensen in mijn park zijn,’ zegt hij, ‘zou ik willen dat ze de werkelijkheid, waarin ze leven, vergaten. Ik zou willen dat zij zich in een andere wereld waanden.’ Hij heeft een klein rijk willen stichten - a happy happy kingdom - waar de mens zijn heimwee naar het verleden en zijn verlangen naar het onmogelijke kan bevredigen. Jarenlang had Disney van zijn park gedroomd en na twintig jaar is die droom werkelijkheid geworden, een vijfenvijftig miljoen dollar droom.
Ook wij behoren op zekere dag tot de onstelpbare duizenden die dagelijks Disneyland binnengaan. In een lange rij staan wij temidden van Amerikanen die met grote gelatenheid hun beurt afwachten om het koninkrijk van het geluk te mogen betreden. Jonge vaders met ietwat gebogen schouders in geblokte sporthemden dragen hun kinderen op de arm naar binnen. Boven hun hoofden glimlacht bemoedigend het portret van Walt Disney. Vergeet je troubles boy, schijnt het te zeggen, vergeet maar dat je nog driehonderd dollar moet afbetalen op je tv en je wasmachine, dat je promotie moet maken, je vrouw onbevredigd is en dat je iedere, iedere dag een succes moet zijn. Forget it boy.
Vergeten... De boy zal zijn best doen om te vergeten. Maar voor hoelang?
Men zegt dat de Amerikanen altijd een droom hebben nagejaagd,
| |
| |
dat ze het hele continent van oost naar west zijn doorgetrokken op zoek naar die droom. Maar bij de Stille Oceaan hadden ze de grens bereikt. Van veel dingen hadden ze de grens bereikt, maar ze konden niet helemaal ophouden met dromen. Misschien is er wel geen stad in heel Amerika, waarin zoveel aspecten van die droom op bijna macabere wijze zijn samengebundeld als in Los Angeles; alsof al dat droomverlangen, die droombezetenheid uitvloeide tot de bizarre olievlek van deze stad.
Het lijkt wel of de mensen in het oosten van de V.S., in steden als Boston, New York en Washington altijd zozeer moesten worstelen met de reële problemen van het land, problemen van bestuur, bewapening, oorlog, onderwijs, dat ze nauwelijks de tijd hadden om aan dat andere verlangen vorm te geven: het in de Amerikanen diep gewortelde verlangen naar het onmogelijke en volmaakte geluk, het paradijs op aarde.
Maar in Los Angeles, gebed in een weelderiger natuur, onder een edelmoediger zon, schijnen tijd en geld altijd overvloedig aanwezig te zijn geweest. Het is of de Amerikanen hier tegen elkaar gezegd hebben: we hebben altijd alles zelfgemaakt, ons hele continent hebben wij gemaakt, laten wij nu een dromenfabriek maken. En dat deden ze.
In Los Angeles wedijveren filmindustrie, begraafplaatsen en amusementsparken met elkaar in hun strijd om de mens gelukkig te maken, in hun poging om het harde gevecht van het Amerikaanse leven te verzachten. Ze proberen je aan een vriendelijk handje een rooskleurig bestaan binnen te trekken en je een droom te verkopen.
Een vermakelijke bezigheid is het om de brochures van verschillende van deze instellingen met elkaar te vergelijken. Bijna zonder gevaar voor misverstanden zou je de slogans uit de brochures van begraafplaatsen en amusementsparken met elkaar kunnen verwisselen. Beide verwelkomen de bezoeker met: Welcome, this is your Park. This Park is for you to enjoy... De brochure van de begraafplaats Forest Lawn voegt daaraan toe: Je staat op de eerste trede naar de hemel... die van Disneyland fluistert je in het oor: je bent in een andere wereld.
En tussen de bonte amusementsparken waar alles mogelijk is, en | |
| |
zeegroene dodenakkers waar bijna alles mogelijk is, ligt de Mont Blanc piek van de glamour en de roem: Hollywood. Daar kronkelen uitgestorven lanen langs de miljoenenwoningen van Beverley Hills, terwijl slechts een enkele Rolls Royce nog herinnert aan menselijk leven. Straatnummers bestaan niet meer in deze regionen van filmsterren-samenleving, want geen enkele oningewijde mag weten waar welk idool woont. Zij blijven verborgen achter anonieme muren en zonnebrillen en komen slechts tot leven op het witte doek.
Aan de andere zijde, de zuidzijde, van dezelfde stad ligt dan Disneyland, het rijk waar je in je kinderschoenen moet wandelen en waar overpeinzingen over de wereld daarbuiten misplaatst zijn. Ook Disneyland is ommuurd door een hoge wal, want Walt Disney wilde de illusie niet laten verstoren door hinderlijke doorkijkjes op de werkelijkheid van vandaag.
Wij zijn in het koninkrijk van de Magie. Disneylands tijdmachine treedt in werking op het ogenblik dat je de hoofdstraat in wandelt. Het contrast tussen de bewegelijke drukte van de gestroomlijnde vervoersmiddelen van onze tijd is scherp. De jaren rollen terug tot ergens in een klein Amerikaans stadje omstreeks negentienhonderd. Je stap wordt trager, je hoort het langzame klop-klop van de paardentram, je hoort de hoempapa van het bandje op het stadsplein. Heimwee... Sommigen van ons herinneren zich nog hun kleine geboortesteden en het leven inde tijd dat de eeuw een bladzijde omsloeg. Knusse huisjes, kleine winkeltjes, een bloemenmarkt met duizenden namaakbloemen, waar je een ruikertje kunt kopen met een flesje van de bijbehorende geur. Een oogwenk later waan je je aan de Mississippi en zie je als een teruggekomen geest een antieke stoomboot, een paddle wheeler, over het water glijden met honderden staarogige Amerikanen aan boord. Gedwee volgen wij tussen rondwielende stromen toeristen ons eigen stroompje dat de boven de menigte voortdansende jockeypet van onze gids volgt; wij zijn de achtersten in de rij, misschien omdat we teveel treuzelen en rondkijken, maar een geducht paar billen in roze bermudashorts doet dienst als het schommelend achterlicht van ons convooi, zolang we dat in het oog houden, koersen we in de juiste richting.
| |
| |
Nu worden de fiolen van Walt Disney's fantasie over ons uitgestort, weerloos moeten wij het ondergaan. In een klein bootje varen wij de Nijl op, waar nijlpaarden met gesperde bekken borrelend uit het water omhoogrijzen en borrelend weer onderduiken en olifanten zich met koel vocht besproeien. Een harige orangoetan duikt plotseling uit het struikgewas en gaat zich beukend op de borst slaan tot angstige hilariteit van onze tochtgenoten. Het dichte oerbos weergalmt van de electronisch voortgebrachte oerwoudgeluiden, hyena's keffen, neushoorns grommen en giraffen schudden in opperste verbazing het hooggeplaatste hoofd. Zodra onze boot voorbij is komen zij tot kalmte en staan stokstijf en stram tot een volgende rondvaartboot hen weer aan het schuddebollen maakt.
De bedoeling is dat je het hedendaagse leven vergeet. Maar nergens was ik me zozeer bewust van de overweldigende aanwezigheid, de verbluffende mogelijkheden en goocheltoeren van onze moderne tijd als juist hier. Deze fabelachtige technische toverwereld kan alleen bestaan in onze tijd, het lukt me niet om dat te vergeten. Indianen loeren rond boomstammen, het lijk van een wreed vermoorde ligt bij een vlammende blokhut, de Santa Fétrein raast door een tunnel en laat je de hele Grand Canyon zien bij ochtend-, middag- en avondlicht, het grootste diorama ter wereld, ontstaan in 4800 uren van naarstig schilderen. En het onweer dat zich er boven ontlaadt is zo misleidend dat toeristen hun hand buiten het treinraam steken om de hevigheid van de regen te testen. En geloof maar niet dat dit alles is. In een duikboot kun je onder de waterspiegel zeemeerminnen gaan bezoeken, je kunt in een bobslee de kunstsneeuw van de kunst-Matterhorn afsleeën, en in een raket kun je naar de maan reizen. De veelheid warrelt om je hoofd, je zenuwen worden uitgerekt als kauwgom, als elastiek, tot in het oneindige. Je voelt dat je vezels op springen staan. Stromen mensen golven in en uit de bezienswaardigheden, trippelen hier en sjokken daar, zitten versuft terneer, eten slaatjes en hotdogs met uitpuilende ogen, kinderen staren lodderig voor zich uit. ‘Dit is het koninkrijk van het geluk; u moet hier glimlachen, o.k.?’ zegt het meisje dat ons rondleidt, een Japanse met een gelakt gezicht waarin alleen de lippen bewegen en de ogen | |
| |
om een hoek kijken vanuit de smal gesneden oogleden.
Toch heb ik maar weinig mensen zien glimlachen. Dikwijls heb ik de indruk dat de Amerikanen zelf niet meer zo erg geloven in de slogans over het geluk en de droom. Ze laten het langs zich glijden. Het lijkt me soms dat ze vermoeid zijn, tot in hun botten vermoeid, van al het dromen en streven naar geluk, van het vechten voor zichzelf en een betere wereld. Zoveel decennia nu al hebben ze alle krachten ingespannen om op te bouwen, zich aan te passen, de gemeenschap waarin ze leefden te organiseren, op de bres te staan voor de vrijheid van andere landen. Misschien is er heimwee geslopen in die plaats van hun hart waar vroeger alleen toekomstdromen leefden. In de laatste tijd is Amerika zich meer gaan interesseren voor de overblijfselen van zijn verleden, zij zet haar kapitaalkrachtige schouders onder het restauratiewerk en de reconstructie van oude stadjes en huizen. De reeds lang bestaande sekten van mensen die zich afzonderen op het land, trekken nieuwe discipelen die het geweld van de tijd willen ontvluchten. De volgelingen van deze sekten, zoals de Amish People in de Oostelijke Staten, leiden een leven naar negentiendeeeuws patroon, compleet met paard en wagen, lange rokken en de bijbel. Geen auto's, radio's of tv's verstoren de rust van hun woongebied. Zij betrachten tucht, soberheid, meditatie, een kuis en streng leven. Deze mensen hebben zich ingescheept in Noachs Ark en bereiden zich voor op de zondvloed; midden op een groot veld zitten ze en wachten tot een grote stormwind de rest van de wereld van het aangezicht van de aarde zal blazen. Ze willen niets te maken hebben met de duivelse machten die zich in de grote steden manifesteren.
Maar in Disneyland zijn de duivels van een vriendelijker soort, hoogstens zijn het koboldjes. Ze hebben de vormen aangenomen van Mickey Mouse en Donald Duck en laten zich door de kinderen op hun fenomenaal grote bolle wangen kussen. Vliegende olifanten nemen de bezoekers mee voor een tochtje door het hemelblauw, en de goedaardige monsters die de betoverde kastelen bewaken laten zich over de stekelige rug aaien.
| |
| |
‘Disneyland is maar enkele vierkante mijlen groot,’ zegt Walt, de schepper, ‘maar het is oneindig groot in de verbeelding.’ De inspanningen zijn vele mensen aan te zien. Op een bankje zie ik een grijsaard slapen onder een Donald Duck hoed, een jongetje in een rolstoel hangt slap als een verlepte bloem, de haren tegen het voorhoofd geplakt.
Toch weten de Amerikanen onder alle omstandigheden het hoofd koel te houden. Nooit hoorde ik ze schreeuwen of onbedaarlijk lachen, vrijwel nooit lieten ze etensresten of papier vallen. Ook zag ik ze nimmer dringen om een plaats te bemachtigen. Nu is dat in deze geoliede wonderwereld ook nauwelijks nodig, er is plaats genoeg, en zo niet dan doet zich binnen enkele minuten een nieuwe gelegenheid voor. Plaats genoeg in de treintjes. De toiletten kunnen dozijnen mensen tegelijk verwerken, ze ruisen maar door als de Niagara watervallen.
Toen ik meende dat ik alles gezien had en niet meer tot verwondering was op te wekken, immuun als ik was geworden voor alle verbijsterende zaken, toen greep Disneylands onzichtbare goochelmeester mij bij de hand om mij een laatste onovertrefbare stunt te laten zien. En deze keer, moet ik bekennen, kwam de wereld van Make Believe me zeer dicht aan de huid. Want midden in de heilige hallen van het Amusement, - heimwee, fantasie, mooie woorden, maar amusement is het toch -, temidden van de ballonnen, razende raketten en luchtkastelen, bevond zich die ene figuur, een dode levende, gekleed in melancholie: Abraham Lincoln, precies zo levend dood als de borrelende nijlpaarden in de rivier. Op dubbelzinnige manier, hoewel ik wist dat het een robot was, ontmoette ik een mens.
Een schaduw van melancholie hing als een sluier over zijn gezicht. Zijn ogen schenen naar onzichtbare gebieden te kijken, diep in hemzelf. Het vermoeide deel van mijzelf, zo heeft Lincoln het eens met zijn eigen woorden uitgedrukt, is diep binnen in mij en buiten bereik. Hij droomde vaak van een zweven, een drijven naar onbekende kust.
Zijn verschijning in Disneyland schokte mij, alsof de mensen deze man hebben teruggehaald uit het dodenrijk, alsof ze hem, de ver- | |
| |
moeide, geen rust gunnen. Twaalf keer per dag moet hij hier zijn speech afsteken, in het hart van het koninkrijk van het amusement, zelf een amusement, een technisch wonder, een robot, elektronisch bestuurd, de gelijke van Micky Mouse.
Misschien zou Lincoln zelf er één van zijn droge grappen over gelanceerd hebben. Wat kon hem nog overkomen, gehaat, bewonderd en eenzaam als hij was? Zijn grappen waren wellicht zijn harnas, wie zal het zeggen? Tijdens zijn leven al bleef zijn wezen onontraadseld en nu we moeten terugblikken door het matglas van een eeuw, nu kunnen we alleen nog maar gissen naar de verborgen wereld achter de contouren van dat menselijk gezicht, één van Amerika's meest intrigerende gezichten. In de tijd dat we hier wonen heb ik zijn gezicht ontelbare malen zien afgebeeld, meer dan dat van enige andere president (Kennedy uitgezonderd, maar daarvan is de tragedie nog zo vers). Het is of men hem beschouwd als een Vader des Vaderlands. Zijn beeld in Washington zit als een stenen wachter die nog altijd waakt over de Verenigde Staten van Amerika. Daarentegen wordt hij in het Zuiden, in de oude slavenstaten van voor de Burgeroorlog, vaak nog gehaat. Voor de Zuiderlingen is hij de ongeciviliseerde Yankee die zijn grove schoen op hun aristocratische wereld zette om deze voor altijd en onherroepelijk te veranderen. De slaven werden vrij, de plantagehuizen aangevreten door verval.
Misschien is dat het intrigerende van Lincoln: zijn geschiedenis werd nooit afgesloten. De controversen tussen Noord en Zuid zijn nooit geheel bijgelegd, borrelen iedere keer weer op als vulkanische vuren onder de oppervlakte. Het probleem van de negers is veranderd, maar niet opgelost. De gevoelens ten opzichte van Lincoln, nu een eeuw dood, zijn nog warm. De Noorderlingen schrijven zijn geschiedenis in talloze dikke boeken, hangen zijn portret aan de muren en kijken naar hem als naar een biechtvader. Maar Abe zwijgt.
Alleen in Disneyland doet hij zijn lippen open om te spreken. Hij zit op een groot toneel tussen witte zuilen en de vlag van Amerika, hij slaat zijn wimpers op en laat zijn lichte ogen dwalen over de aanwezigen in de zaal. ‘Wat is het? Is het een acteur?’ hoor ik iemand verschrikt fluisteren. Maar geen acteur zou zozeer op | |
| |
Lincoln kunnen lijken.
Dat wat daar staat te praten is een robot, de meest perfecte robotmens van de v.s. Tien jaren lang hebben artiesten, researchers, technici en ingenieurs een onvoorstelbaar groot aantal werkuren besteed aan het maken van deze mensgrote pop die 175.000 combinatiemogelijkheden heeft en die een absolute fysieke gelijkenis met Abe Lincoln vertoont. En toch op zonderlinge wijze is het meer dan een robot. Een spanning ontstaat tussen het publiek, dat ademloos luistert, en de geestverschijning die opnieuw na een eeuw van zwijgen zijn volk toespreekt: let us have faith that right makes might, and in that faith, let us, to the end, dare to do our duty as we understand it. (Laat ons handelen in het geloof dat recht macht maakt, en laat ons in dat geloof, tot het einde, datgene durven doen wat wij verstaan als onze plicht...) De woorden zijn onvertroebeld door de eeuw die voorbij is gegaan. Het is misschien de actualiteit van die woorden die de Lincolnfiguur zo levend maakt, die zijn trage tastende wijsheid naar ons overbrengt.
Mijn gevoelens werden zeer verward. Ik wilde deze vertoning weerzinwekkend vinden, een gevaarlijk symptoom van datgene waartoe de techniek in staat is, een onkiesheid tegenover de grote dode, maar desondanks voelde ik me geroerd. De goochelmeester had me in mijn nekvel. Lincoln stapte uit het geschiedenisboek en werd voor mij een levende man, door de mensen vermoord en weer tot leven geroepen tot lering en vermaak van de miljoenen Amerikanen die Disneyland zouden binnengaan.
Abe Lincoln, de topster van Disneyland, zette zich, na te hebben gesproken, weer in zijn armstoel, terwijl hemelse stemmen ‘The Battle Hymn of the Republic’ aanhieven en het Capitool in het licht van het ochtendgloren op het achterdoek werd geprojecteerd. De show was ten einde.
Voor enkele dollars kan men in Disneyland de wereld van vandaag vergeten. De wereld echter vergeet de bezoeker niet, maar wacht hem op bij de uitgang.
|
|