| |
| |
| |
Breedscherm van de Amerikaanse dood
‘Verbeeldt u het groenste, meest betoverende park dat u ooit zag in uw hele leven. Verbeeldt u dat u vogels hoort zingen in de toppen van hoge bomen, terwijl u uw blik laat dwalen over vergezichten van groene heuvels, lommerrijke lanen en priëlen met nobel beeldhouwwerk. Het klinkt misschien onwerkelijk - als een onaards paradijs. Niettemin is er zo'n park, voor ons allemaal, om te zien, om van te genieten en aan terug te denken, een park van oneindige liefelijkheid en eeuwige vrede... Forest Lawn.’
Met deze woorden wordt de Californische begraafplaats Forest Lawn geschilderd in een biografie over de ‘Grote Dromer’ en schepper van Forest Lawn, de heer Hubert Eaton. ‘Forest Lawn,’ zo gaat de inleiding verder, ‘is even verschillend van andere begraafplaatsen als zonneschijn van duisternis... De kerkhoven van de wereld schreeuwen de wanhoop van de mens uit in het aangezicht van de dood. Hun symbolen zijn heidens en pessimistisch, hun sombere vochtige grond voegt afschuw bij het verdriet van het afscheid, hun onderhoud wordt verwaarloosd. Alleen Forest Lawn is anders. Forest Lawn heeft een revolutie teweeg gebracht.’ Geïntrigeerd door deze woorden had ik het plan opgevat om Forest Lawn met eigen ogen te gaan zien. Ik had zojuist een bestseller gelezen: The American Way of Death door Jessica Mitford, een boek dat in de States veel stof heeft doen opwaaien en waarvan de schrijfster een proces werd aangedaan door een aantal begrafenisondernemers, die meenden dat zij hun praktijken in een kwalijk daglicht stelde. Het voorwoord van The American Way of Death windt er dan ook geen doekjes om: ‘Dit boek onthult het wreedste zakenspel van onze tijd - De Grote Amerikaanse Begrafenis - waarin hebzuchtige begrafenisondernemers persoonlijk verdriet van hun cliënten omzetten in schandalige woekerwinsten.. en de aangelegenheid van het sterven in een industrie die twee biljoen dollars per jaar oplevert.’
Steeds vaker valt het mij op dat de Amerikanen bijzonder veel | |
| |
zelf kritiek bezitten; onmiddellijk leggen zij de vinger op een wonde plek. In een grote drang tot zelfonderzoek analyseren en bekritiseren zij elke dwaling, elk exces. Ik ken geen land waarin zoveel waarschuwende kreten in boekvorm jaarlijks het licht zien over zoveel uiteenlopende onderwerpen: politiek, sex, zelfmoord onder teenagers, aantasting van het landschap door de groeiende industrie, de pil, rassendiscriminatie, de ontwortelde jeugd in de grote stad, enzovoorts. Taboes bestaan er niet. Kennelijk hebben de Amerikanen de moed en de lust om allerlei bestaande toestanden te attaqueren en te willen veranderen. Omdat Amerika zo'n groot land is, zijn de fouten die gemaakt worden, dikwijls groter van omvang en catastrofaler, en springen de excessen meer in het oog. Maar men kan niet zeggen dat de Amerikanen slaperig of zelfgenoegzaam zouden zijn; eerder lijkt het er op of zij er plezier in scheppen zichzelf zwarter af te schilderen dan noodzakelijk is. Ditmaal dus had het speurend oog van de Amerikaanse zelfkritiek zijn schijnwerperlicht op de begrafenisondernemers laten vallen. En in Jessica Mitfords boek werd Forest Lawn in Los Angeles aangemerkt als een van die plaatsen waar het kwaad op z'n hevigst woekerde...
Het was enkele dagen voor Kerstmis toen wij Forest Lawn bezochten en door de beroemde ‘Iron Gates’ naar de eeuwig groene velden uit de brochures wandelden. Het was onwerkelijk stralend, bijna zomers warm weer. Smalle koperen plaquettes lagen in het kort geschoren gras en droegen naam en data van geboorte en dood van hen die onder hun zoden sliepen. Kleine boeketten bloemen en zilverwitte kerstbomen tooiden hier en daar de graven, wuivend en glinsterend in de wind. Ergens stond een sneeuwpop van kunststof als een dappere schutsengel op het graf van een beminde moeder.
‘O nee, niemand denkt aan Forest Lawn als aan een begraafplaats,’ zei de gastvrouw in de ontvangsthal tegen ons, glimlachend als een onderwijzeres die een onwetend kind corrigeert. ‘It is such a lovely place. It is a Memorial Place... Mensen komen hier om te wandelen, om te genieten. Er zijn hier ook veel trouwerijen, op de uren dat er geen begrafenissen zijn.’ Ze glimlachte weer. Zacht | |
| |
licht van schemerlampen omgaf ons, een kunstmatig houtvuur brandde in de open haard en een fijne bloemengeur zweefde nader uit de Flowershop die met de ontvangsthal in verbinding stond. ‘Every thing in time of Sorrow,’ stond er in gouden letters te lezen. - Alles wat u nodig hebt in tijden van smart.
Amerikaanse vrienden in Stanford hadden Forest Lawn gekarakteriseerd als een bizarre droomwereld, een ‘phony place’, een plaats waar kitsch, wansmaak en drogbeelden hoogtij vierden. Het is een aspect van het Amerikaanse leven, dat samengaat met Hollywood, hadden ze gezegd.
Maar toen ik over de groene lawns wandelde, voelde ik mij verward. Oordeel zelf, zo schenen de velden te fluisteren, vergeet al die woorden over onze smaakbedervende invloed, onze geldafperserijen, over onze filmische onwerkelijkheid. Kijk naar ons, hier zijn wij zelf. Het was heel rustig. Enkele tientallen meters van ons verwijderd was een Amerikaanse familie uit een auto gestapt en hurkte nu neer rond een graf dat hun toebehoorde. De vader, in een geblokt hemd, sportpet op het hoofd, lag op de knieën om met een zachte doek en iets wat koperpoets moest zijn de plaquette op te poetsen, terwijl de moeder, in het gras zittend, nog iets verschikte aan een kerststukje dat zij had meegebracht. Twee kinderen dartelden om hen heen. Zo moest de ‘Grote Dromer’, de schepper van Forest Lawn het zich gedroomd hebben: kinderen dansend in de zon, een familie in genegenheid verenigd rond het graf van één die hen was voorgegaan; een paradijselijke tuin voor de doden.
Onwaarschijnlijk mooi zijn de vergezichten over de heuvels en de breeduit liggende stad, met in de voorgrond overal de papaverrode en zilverwitte kleurentoetsen van de kerstversieringen op de graven. ‘Wij staan op de eerste trede naar de hemel,’ zo zegt het boek van de Dromer. Ik kan me nauwelijks onttrekken aan de overweldigende, mij omsingelende bekoring. Waarom zou een begraafplaats niet mooi mogen zijn, niet perfect schoongehouden en voortreffelijk georganiseerd?
Bij een kleine kerk verzamelt zich een begrafenispartij. Trouw gereconstrueerd naar een oud Schots voorbeeld ligt het lage kerkje in romantisch groen gepakt. Een glimlachend heer in colbert | |
| |
wacht de begrafenisgasten op de drempel op om ze binnen te geleiden. ‘Gaat uvast binnen,’ zegt hij. ‘De familie geniet nogeven van de zonneschijn.’ Geen bleke doodsbidders in het zwart zoals er zoveel zijn onder onze grauwe Hollandse hemel.
Perfect geënsceneerd, denk ik als ik de open grafkuil zie, waarin de mij onbekende Amerikaanse dame voortaan zal rusten. Want er ligt een groen namaak-grastapijt over de opgedolven aarde - aarde zou immers detoneren op de glanzende lawn - terwijl luchtige klapstoeltjes in een rijtje staan te wachten als bij de onthulling van een monument. De glimlachende heer wacht de gasten weer op, die gemotoriseerd de enkele tientallen meters van kerk naar graf hebben afgelegd en nu weer uit hun cars stappen. Een andere heer wuift de auto's van toeristen weg, die geleidelijk in grotere getale Forest Lawn komen binnenzwermen.
Vaarwel Amerikaanse dame, die mij een glimp te zien gaf van de Amerikaanse dood. Nee, ik vergis mij, niet van de Amerikaanse dood, maar van het Amerikaanse leven. Ik ben een verstokte Europeaan die niet ophoudt over de dood te denken wanneer hij over een begraafplaats wandelt. Vaarwel Amerikaanse dame. Misschien heb je zelf wel de plek van je graf uitgezocht, met veel zorg, en misschien ook met een gevoel van trots omdat je je een plaatsje veroverd had in het voorportaal van de hemel. Terwijl je leefde, terwijl je dacht aan dat plekje aarde op de groene heuvel, was Forest Lawn een beetje van jou. En nu ben jij van Forest Lawn.
begrafeniskosten te hoog? niet in forest lawn. Deze woorden in steen gebeiteld doen de mijmerende wandelaar even met beide voeten op de grond komen. Ook mij zou het voorrecht beschoren kunnen zijn, denkt hij, te kunnen rusten in de Tuin van de Eeuwige Vrede, of in de Hof van de Broederlijke Liefde, zelfs misschien in die van De Morgenster als mijn beurs het mij toestaat. Hij leest de gebeitelde tekst verder: Waarom is Forest Lawn goedkoop? Omdat Forest Lawn twintig families per dag kan bedienen tegen één familie in de vier dagen bij de gemiddelde begrafenisondernemer. U wint bij dit aantal omdat Forest Lawn niet de kosten van verloren tijd tussen begrafenissen in re- | |
| |
kening hoeft te brengen... Zou het niet verstandig zijn prijzen te vergelijken voordat u besluit? Een woord ter overdenking. De anderhalf miljoen bezoekers die jaarlijks de Iron Gates binnenkomen, dragen die woorden met zich mee, ter overdenking. De droom is zeer werkelijk, de droom van de Eeuwige Vrede. Zou het kunnen zijn dat hij inderdaad voortrolt op wielen van dollars zoals de kwaadsprekende tongen beweren? Maar waarom ook niet? Weer ben ik de verstokte Europeaan, erger nog: ik kom van Calvinistische grond, waar van oudsher geld en mystiek onverenigbare machten waren. De Amerikaan heeft meer werkelijkheidszin. Hij wenst dat zijn droom realiteit zal zijn hier op aarde, tastbaar, en niet ergens zwevend in het mistig brein van een enkeling. Een tastbare droom voor alle mensen, dat is wat hij verlangt, en daar heeft hij graag wat dollars voor over.
Nu, doe je ogen open, veeg die Calvinistische spinnewebben uit je geest en geniet van Forest Lawn's stralende verschijning. Kijk naar de sneeuwwitte nimfen en de gelukkig verenigde, in Griekse gewaden gestoken familiegroepen tussen de voorbeeldig geschoren struiken.
Zoals de knusse kerkjes ieder hun eigen hoekje hebben, zo is ook het grote mausoleum meesterlijk gesitueerd op een van de glooiende hellingen. Het lijkt of een groot metteur en scène alles feilloos in de hand heeft gehouden. Hier, in het mausoleum liggen de doden die geprefereerd hebben in rijen onder en boven elkaar in het duurzame marmer te rusten. Bij de ingang staat de geruststellende mededeling: ‘Het mausoleumpersoneel staat gereed u te helpen, iedere dag van het jaar van zonsopgang tot zonsondergang.’ - 80.000 inwoners kan het mausoleum herbergen, vertelt de bloemenjongen die met een karretje van nis naar nis wandelt, van het heiligdom van de Gouden Sluimer, naar dat van de Lichtende Drempel en vandaar naar de Veilige Haven en zo verder, verder langs zijn duizenden doden. Hij plaatst bloemen, door nabestaanden besteld, in koperen vazen en verwijdert verwelkte exemplaren. Wie dat wenst kan ook zijn eigen dode van bloemen voorzien en daartoe een van de bloemenkamertjes binnengaan, waar men water en vazen kan vinden. Het is een help yourself service. In de bloemenkamer word je even op intieme wijze toege- | |
| |
sproken. Dear Friend, zo begint de waarschuwing die aan de muur hangt, bloemen komen van God en zijn daarom een symbool van eeuwig durende liefde en eeuwig durend leven. Imitatiebloemen daarentegen zijn door de mens gemaakt en zijn daarom hier in dit oord niet op hun plaats. Tot onze spijt kunnen ze niet worden getolereerd.
Marmeren gang na marmeren gang loop ik door. Door de gang van de Stralende Liefde naar de Jasmijn- en Iristerrassen. Een blanke Venus rijst uit haar schelp. Overal beelden van jonge maagden en jongelingen: ‘Dromen van Jeugd’, ‘Jeugd in de knop’, ‘Eeuwige Jeugd’.
Amerika, het land van de jeugd, van de toekomst, wat moet het met de dood beginnen? Wij in Europa hebben sinds eeuwen een metgezel: hij, die de reidans leidt, die ons aankijkt van Middeleeuwse kathedralen, van oude schilderijen, de Grote Maaier. Zijn stem klinkt door in de zangen van François Villon, hij voert de dodendans van Holbein aan. Overal duikt hij op, Pietje de Dood, onze knokige danser, de onverwachte gast, zijn aanwezigheid is gevlochten door ons bestaan. Op alle mogelijke wijzen is hij bezongen, met bitterheid, humor en smachtend verlangen: ‘Nu kom, zoete dood...’ Hier in Forest Lawn is hij onherkenbaar vermomd. De mensen hebben hem met vlees bekleed en hem zijn zeis afgenomen; een mollige Cupido, een bloesemende maagd hebben ze gemaakt van de Grote Maaier. Dantes hel en Shakespeares doodgraver schijnen in deze dodenwereld geen bestaansrecht meer te hebben.
Eindelijk sta ik buiten, ik adem diep de lucht in. Ik voel dat ik de perfect georganiseerde dood heb ontmoet.
Maar Forest Lawn heeft nog meer te bieden aan de wandelaar op haar zonovergoten hellingen. Voordat wij tot een beslissing zijn gekomen of we naar de originele en exacte reconstructies van Michelangelo's beeldhouwwerken zullen gaan, of liever eerst naar het Avondmaalsraam (een vrije herschepping naar schetsen van Leonardo da Vinci), worden wij al meegevoerd in een stroom van toeristen, die een Forest Lawn Touringcar zojuist heeft losgelaten. Wij beklimmen de treden van een Gothisch aandoend | |
| |
gebouw ‘De Hal van de Kruisiging’, en worden opgeslokt door de donkere muil van een reusachtig groot amphitheater. Het lijkt een bovennatuurlijk groot operagebouw voor de doden. Wij zijn tot dwergen gereduceerd, kijkend naar een breedschermgordijn waarachter het wonder van deze eeuw heet schuil te gaan: het grootste schilderij ter wereld. Aan de roodpluchen stoelen hangen busjes met de woorden: voor God en de mensheid. Ook God heeft blijkbaar dollars nodig.
Muziek zweeft aan en een zeer sonore manlijke stem begint ons het verhaal te vertellen van het grootste, maar ook meest dramatische schilderij ter wereld: De Kruisiging. Het is, zo zegt de stem, vijfenveertig voet hoog en honderdvijfennegentig voet lang. Wanneer je het op zijn kant zou zetten, zou het zo hoog zijn als een gebouw van tien verdiepingen. Een miljoen mensen maken jaarlijks een pelgrimage naar Forest Lawn om het te zien. Zachte muziek van Chopin zwelt aan, de gordijnen beven en de stem zegt met donkere sensuele klank: ‘Er was een plaats genoemd Calvarieberg’. Slagwerk... De gordijnen ruisen weg als engelenvleugelen en voor ons ligt het panorama van de Calvarieberg, honderdvijfennegentig voet lang. Er is heel wat op te zien. Een huppelend wit pijltje wordt op het schilderij geprojecteerd en vliegt naarstig heen en weer om de belangrijke personages van de scène aan te wijzen. Eenmaal slechts verdwijnt het en tijdens die dramatische afwezigheid, zegt de stem met holle klank: ‘Eén man was niet aanwezig, Judas Yschariot.’ De stem blijkt een geroutineerd acteur, hij windt zich rond onze ledematen, grijpt ons bij de keel; tot driemaal toe zegt de stem: ‘Hij noemde zich de Zoon van God en daarom moest Hij sterven...’ gevolgd door bekkenslag en vermindering van licht, tot aan het moment van totale duisternis. Duisternis heerste over de wereld.
Wij, in volstrekt donker, horen de hamerslagen en de opgewonden stemmen uit de menigte die zich rond het kruis verzameld heeft. Niets wordt ons onthouden: het donderend geweld van onweer en aardbeving omgeeft ons in onze totale duisternis. De gordijnen glijden dicht. Stilte.
Dan komt de stem tot ons terug om ons op te heffen uit onze verslagenheid en onze verkreukte zielen glad te strijken, troostend,
| |
| |
met sonore tederheid. hemelse muziek vangt aan en een blij gefluit van lentevogels, het is Pasen. De mens staat voor niets. Wij zijn over de eeuwen en de donkerste uren van de mensheid heengesprongen met de polsstok van de techniek en staan nu voor het visioen van de Opstanding. Let wel: de Opstanding is niet zo groot noch zo beroemd als de Kruisiging, het zal misschien vijfennegentig voet lang zijn, maar ook dat is nog respectabel. Sneeuwwit de engel op het lege graf, sneeuwwit het schijnwerperlicht dat uit de wolken op de Christusfiguur nederdaalt. En zie dan toch de heirscharen van opgestane zielen die staande op de wolken hun handen uitstrekken, burchtjonkvrouwen en kruisridders, gekleed in het costuum van hun tijd. ‘Goodbye,’ zegt de stem, ‘God bless you.’ Ogenblikkelijk gaat het licht bij de uitgang knipperen: exit. Wij kunnen gaan. Wij deponeren vijfentwintig dollarcenten in het busje voor God en de Mensheid, voor de verdeling hoeven wij gelukkig geen zorg te dragen.
De zon is verdwenen als wij weer buiten komen, schemer kruipt langs de hellingen omhoog, de kerstboompjes glinsteren niet langer, de nacht valt vroeg in deze tijd van het jaar, de donkere dagen voor Kerstmis. Een gigantisch voertuig op rupsbanden hobbelt over het gras en begint ergens met ijzeren tanden een gat te graven; daar zal morgen een nieuwe bewoner van Forest Lawn van zijn Vredige Sluimer komen genieten. Ook mijn Amerikaanse dame, nog maar net in haar nieuwe woning, moet het gezelschap van gehelmde mannen dulden, die cement op haar graf spuiten. Deze arbeiders zijn de enige dienstdoende mannen in Forest Lawn die ik niet heb zien glimlachen; ze zweten. De bloemen liggen kapot op een hoop, de koperen plaquette, haar visitekaartje, ligt er scheef bovenop. De klapstoeltjes waarop de familie heeft gezeten en het imitatiegras-tapijt worden op een platte motorwagen geworpen. ‘Is dit jullie laatste kist vandaag?’ vraagt de man van de motorwagen aan de anderen. Dan springt hij achter het stuur en laat zijn grommend beest wegdenderen in de richting van Babyland, de grond waarin kleine kinderen begraven worden. Daar zie ik hem stilhouden en zijn attributen uitladen. Zodoende is alles ter plaatse voor morgen. Pietje de Dood heeft gemotoriseer- | |
| |
de helpers gekregen en gemechaniseerde werktuigen. Hoe zou hij het werk ook anders aankunnen? Ik heb het koud gekregen en snel lopen we naar beneden om in de gezellige ontvangsthal nog even van de warmte van het kunsthoutvuur te genieten. Kan ze ons ook ergens mee van dienst zijn? vraagt de nog altijd glimlachende dame van ontvangst. Uitgeput neergezeten op een behagelijke sofa en ietwat doezelig van de warmte, ben ik niet bij machte direct weer op te staan om te vertrekken. ‘Ik zou wel wat brochures willen zien,’ zeg ik.
Het is of ik met die woorden een geheime springveer in werking heb gesteld, want ogenblikkelijk nadat zij zich verwijderd heeft, opent zich een deur om een kleine heer door te laten. Dat glimlachen een voorschrift was voor al het dienstdoende personeel, had ik al wel begrepen, maar ik ben niet voorbereid op weer een nieuwe verrassende variatie. De glimlachen die ik tot nog toe gezien had, blijken slechts ongecompliceerde eenvoudige exemplaren vergeleken bij het meesterstuk dat deze kleine heer naar ons toe komt dragen. Hij moet een ingewijde zijn. Zijn glimlach vangt je op met liefdevolle begripvolle wijsheid, zijn glimlach heeft een melancholiek patina zodat mensen die tot hem komen in een donker uur, zich in die zachte droefgeestigheid spiegelen kunnen. ‘Als u geinteresseerd bent...?’ zegt hij en ontsluit een kloosterlijk kamertje voor ons. De verleiding is te groot, wij voelen dat we genaderd zijn tot het brandpunt van de Forest Lawn wereld; we gaan naar binnen. ‘Veel mensen doen dat,’ zegt de kleine heer, met de handen gevouwen op de eenvoudige houten tafel waaraan wij gezeten zijn. ‘Veel mensen kiezen van tevoren de grond of een plaats in het mausoleum. Het geeft ze rust.’ Zijn glimlach komt naar ons toe als een helpende hand om ons over onze laatste schroom heen te tillen en ons binnen te geleiden in een landschap van rust en vertrouwen. ‘Het betekent bescherming voor het gezin,’ zegt hij. ‘Het is ook goedkoper, de grond is dan vrij van successierechten. Het is altijd beter om zulke beslissingen te nemen wanneer men kalm is.’ Iets sneller begint hij nu te spreken alsof hij ons mee wil voeren, alsof hij een kind zijn angstvoor het donker wil doen vergeten. Steeds zijn blik naar ons toe, taxerend, maar liefderijk taxerend of we hem wel volgen kunnen op zijn weg | |
| |
naar het hart van het mausoleum waar hij ons een plaatsje wil aanbieden. Hij ontvouwt plattegronden, noemt rustig de prijzen zonder de nadruk te leggen op kostbare en betere plaatsen, alleen uitleggend dat een plaats bij het raam duurder is. ‘Het is daar lichter,’ zegt hij teder kijkend naar mij, want een vrouw houdt van licht, nietwaar. Geleidelijk wordt het zachte vuur van zijn geestdrift wat hoger opgestookt. ‘Als u de totale kosten wilt weten, dan moet u ook de caskets zien, die maken een groot deel van de kosten uit.’ Een doos, een cassette, een kist, hoe moet ik het woord ‘casket’ vertalen? Hij voert ons door een pluchen wereld vol schemerlampen en opent uiteindelijk de deur naar het heiligdom. In vitrines hangen beeldschone nachtponnen, het lijkt of we een luxueuze winkel voor bruidsbedden zijn binnengetreden. Zilver en zachtroze, crème en lichtblauw, gevormd als sleeën naar de eeuwigheid staan daar de doodkisten opgesteld; smaakvol en dikwijls bescheiden van ornamentering, van binnen donzig gecapitonneerd, de hoofdkussens en lakens versierd met perzikkleurige ruches. Van slechts enkele exemplaren is het hout zichtbaar, de meeste zijn met stof bekleed of bespoten in kleuren van lindebloesem, abrikozen of paarlmoer. ‘Dat is een zeer vrouwelijke,’ zegt hij, wanneer hij mij naar de abrikooskleurige ziet kijken. ‘Veel mensen kiezen zelf hun caskets uit.’ ‘Hoe komen ze daartoe?’ vraag ik. Hij wordt levendiger, zelfs ietwat ondeugend lijkt het, maar dat moet welhaast verbeelding zijn geweest. ‘Het is een luxe,’ zegt hij, ‘het is als het uitkiezen van een intiem kledingstuk, vergeeft u mij het woord: van lingerie...’ Hij herneemt zich, het vonkje in zijn oog dooft: ‘Nu zal ik u de mooiste exemplaren van onze collectie laten zien,’ en snel gaat hij ons voor naar een aparte kamer waar de drie Beauties, de Cleopatra's van het dodenrijk staan opgebaard. De eerste draagt de naam ‘De kroon’, de tweede ‘De keizerin’ en de derde eenvoudig ‘De prinses’. Astronomisch zijn de bedragen op hun prijskaartjes, ‘De kroon’ kost 9850 dollar. ‘Maar,’ zegt de vriendelijke man, ‘daar is dan ook alles bij inbegrepen: het balsemen, het kappen en de schoonheidsbehandeling.’ Zijn hand beroert liefkozend ‘De keizerin’. ‘En deze caskets zijn met de hand gemaakt, absoluut hermetisch gesloten en ze hebben een dubbel slot, ziet u maar hier...’ Hij | |
| |
draait aan een zwengeltje. 9850 dollar om hermetisch gesloten de eeuwigheid in te gaan, denk ik. Ik maak hem een compliment over de klassieke lijn die de kist vertoont. ‘Ik zie dat u smaak hebt,’ zegt hij op zijn beurt weer complimenteus. Dan krijgen we thee aangeboden. Verbeeld ik het mij of vertoont de zilveren suikerpot dezelfde klassieke lijn als de doodkist?
|
|