| |
| |
| |
Kerstmis komt op groene voeten
Naast elkaar staan de kinderen in de tuin met hun hoofden achter in de nek en staren naar het straalvliegtuig dat in rechte zilveren glijvlucht daalt naar het vliegveld van San Francisco. ‘Heeft hij een brief in zijn buik?’ vraagt Celia. Het heeft iets van de duif die met een boodschap over het water komt gevlogen; de lucht is transparant, een breekbare herfstlucht. ‘Een briefje uit Holland?’ Ze weten dat de brieven per vliegtuig over de zee en over het grote land komen vliegen, maar misschien stellen zij zich de brieven wel voor, zittend in de fauteuils, zoals zijzelf toen ze uit Holland kwamen; briefmensjes die met elkaar praten en hapjes eten.
Het is bijna december. De regens hebben een nieuwe weelderige groei teweeg gebracht. Groene donzige grastapijten, wonderlijk fris ruikend, zijn in enkele dagen tijds over de gele, van droogte gebarsten grond uitgerold. Er bloeien narcissen en hier en daar komen de neuzen van tulpenbollen boven de grond. Najaar en voorjaar lopen hand in hand door onze tuin; de berken zijn kaal evenals de laurier, de Amerikaanse mispel is vurig toornig rood. De sinaasappelbomen, dik en bol in het groene blad, pronken met hun enorme geel wordende vruchten; zij produceren hun tweede oogst. Want de natuur slaapt hier niet zoals bij ons in Holland. Ook de kale bomen zien er uit of ze over enkele weken weer zullen uitbotten, de tyrannieke zon eist dat van hen. De nieuwsberichten uit de flinterdunne overzeese editie van de n.r.c. fluisteren van sneeuwstormen en ijs in Holland. De kinderen herinneren zich geen sneeuw meer, ze waren zelfs verbaasd toen ze voor het eerst na drie maanden regen zagen vallen. Sneeuw, ijs, winterse avonden met een warm vuur en speculaas. Nu we de moderne duif met de brief in zijn buik hoog over onze hoofden zien vliegen, wordt er toch een draad van heimwee gespannen tussen ons en Holland. We hebben besloten geen Sinterklaas te vieren, het zou ons een gevoel van isolement geven, van eenzaamheid, tussen al die mensen die de Goed Heiligman niet kennen.
| |
| |
Ik begrijp nu ook waarom emigranten hier zo snel veramerikaansen: ze willen hun eenzaamheid kwijt, ze willen erbij horen. In je eentje een traditie in stand houden maakt eenzaam, een andere taal spreken maakt eenzaam. Daarom zijn er zoveel mensen die na een aantal jaren hun moedertaal niet anders meer dan hakkelend en met een accent kunnen spreken. Wij, met de wetenschap dat we zullen teruggaan, blijven een stukje Holland vormen, maar toch kon Sinterklaas zelfs op ons stukje vaderlandse bodem geen voet aan de grond krijgen.
Een blauwe Californische lijster flitst voorbij en de persimons hangen als een oranje rode versiering aan bijna kale takken. Nevel sluipt de tuin binnen en dekt de heuvels in de verte af, met een zware plof vallen de rijpe avocado's uit de boom. Samen met de kinderen verzamel ik de verschillende inheemse vruchten waarvan we sommige soorten hebben leren eten en waarderen. Onwetend als we waren, probeerden we van de avocado's het eerst de afschuwelijk wrange noot die in het dikke vruchtvlees zat, totdat onze Japanse tuinman mij vertelde dat juist dit zachte boterachtige vruchtvlees een gezochte en dure delicatesse is, die je met wat azijn en zout moet nuttigen of in een salade verwerken. De Japanner, fragiel van gestalte, is een patriarch met zeven zonen. Japan heeft hij nooit gezien. Zijn stokoude ouders murmelen nog wel eens dat zij naar hun geboorteland zouden willen terugkeren, maar zou Japan nog wel lijken op het land, uit dromen en flarden van herinneringen opgebouwd? Onze tuinman staat er sceptisch tegenover. Hijzelf is, wat ze hier noemen een ‘native Californian’, een van de weinigen die op Californische grond geboren zijn.
‘Aren't we a crazy lot?’ zei mijn buurvrouw onlangs tegen mij. Niet begrijpend zo gauw, keek ik haar verbaasd aan, oordelend dat zij zelf er weinig ‘crazy’ uitzag. Een degelijke huisvrouw. ‘We, Californians,’ verduidelijkte zij, ‘we leven maar zo, we hebben geen tradities zoals jullie in Europa, geen vaste gewoonten. We komen en gaan.’ Begrijpend opeens, knikte ik; ja, het is een grote pot waarin alle rassen worden samengeworpen, nergens ter wereld zoveel als hier. De mens kan in vrede samenleven met zijn medemens, zo lijkt het wel; Italianen, Fransen, Duitsers, Amerikanen, Chinezen, ze leven naast en met elkaar. Mijn Japanse tuin- | |
| |
man heeft een Franse schoonzuster en ook een Hollandse. Alleen de neger, de donkere vlek tussen al deze kleuren, staat apart. Hier in Californië, meer dan ergens elders, probeert men hem in de kring te trekken. Veel vrouwen met vrije tijd beijveren zich voor zijn rechten. Maar toch blijft hij ook in deze grote vriendelijke Californische familie het problemenkind. Een professor van de universiteit zei eens tegen mij: ‘De negers maken geen deel uit van mijn bestaan, hier in Stanford. Waar zijn zeCelia geef ze geen college. Ze zijn voor mij niet aanwezig, ze spelen geen rol in mijn dagelijks leven.’ Op mijn vraag hoe dat kwam, vertelde hij dat de eisen om te worden toegelaten op de universiteit van Stanford erg hoog zijn zodat de negers, die weinig en slecht onderricht krijgen, zelden daarvoor in aanmerking komen. Bovendien is Stanford duur en ook daardoor vrijwel onbereikbaar voor de neger. Op twee manieren zijn de wegen er naar toe voor hem afgesloten, ondanks het feit dat veel professoren dit betreuren. Maar van koers veranderen is voor Amerika, dat geweldige gevaarte, een moeizame zaak. Zo verstrijkt de tijd en blijft de neger aan het geweten knagen. Diezelfde professor zei: ‘Ik kan het verhaal van little black Sambo niet aan mijn kinderen voorlezen. Het hindert me dat steeds dat woord “black” terugkomt: little black boy, black Sambo en zijn moeder black Mambo. Black, black, black. Als ik het verhaal vertel laat ik het woord “black” eruit.’
Op een dag wandelden wij op de pier van Santa Cruz, die zich als een voelhoorn uitstrekt in de Pacific, een tintelende gouden dag, waarop de pier van Santa Cruz een feestschip leek, volgepakt met honderden mensen, die, over de reling hangend, hun hengelsnoeren uitwierpen om een maaltje verse vis te vangen. Vrouwen en mannen met krioelende kinderen rond hun benen, roodharig, blond, zwart: een geweldige negerin in bermuda, petje op haar hoofd, stralend van vitaliteit en plezier, een verdroogd oud echtpaar, zich voorzichtig koesterend in de zon, - een hele lading van genieters. Twee jonge negerinnen zaten op een bank, met aan hun fijne ebbenhouten knieën een prachtig donker jongetje. Onze Celia, die graag contact zoekt met iemand van dezelfde hoogte als zijzelf, ging er naar toe en bleef sprakeloos staren in de zwarte | |
| |
ogen. ‘Geef hem maar een handje,’ zei Erik. En ik, ik moet het bekennen, pakte snel mijn fototoestel om dit gebeuren te kunnen vastleggen. Celia pakte het bruine handje dat het jongetje haar toestond te grijpen. Terwijl ze zo stonden, liet ik mijn fototoestel knippen, en op hetzelfde ogenblik begon een oude neger, die ik nog niet eerder had opgemerkt, in zijn handen te klappen. Ik schrok en verborg snel mijn toestel; het applaus van de oude neger deed onze manier van handelen opeens op een goedkoop soort demonstratie lijken. Even schampten mijn ogen die van de negerin, de moeder, - ze glimlachte niet.
Ik moest aan de professor denken, die little black Sambo niet aan zijn kinderen wilde voorlezen. Ik had nu ook mijn zwarte Sambo ontmoet.
Kerstmis nadert snel. Eenmaal de korte, maar hevige regens van november voorbij, waagde men het er op en begon winkels, pleinen en bruggen te versieren. Overal tooien nu echte en kunstmatige kerstbomen dit stukje van de wereld; sneeuwwit bestoven exemplaren, behangen met rode lichtjes, zilvergroeve piramides uit flonkerende kunststof opgebouwd, plastic kerstbomen, zo natuurgetrouw nagebootst dat men een dennenaald tussen de vingers moet fijnwrijven wil men het bedrog kunnen betrappen. Maar wie de geur van de dennenaald mist, kan altijd nog zijn toevlucht nemen tot een busje dennegeur dat je, op dezelfde manier als airwick, over de boom kunt leegspuiten; op de hoogtijdag zelf dan, want langer houdt de arme geur het niet vol. Toch zijn er echte bomen ook. Trouw en vertrouwd op hun houten kruisjes staan ze, al weken van te voren, in het gelid te wachten op kopers. Sprakeloos van bewondering hebben Celia en Matthijs tussen de kerstversierselen in de winkels rondgedwaald. Met parels bestikte engelen, helemaal uit Zweden hierheen gevlogen, staken de bazuinen tussen de slingers, er waren met de hand gesneden, goud overstoven beeldjes uit Mexico, rode en groene van vilt gemaakte koningen uit Denemarken, - voor de smallere beurs de sterren en kerststalletjes uit Japan, kaarsen in alle kleuren en alle vormen, soms niet eens meer als kaars herkenbaar en dikwijls te mooi en te kostbaar, zou je zo denken, om aan te steken: Heilige | |
| |
families, kerken en middeleeuwse bokalen, alles in kaarsvet. Gebeeldhouwde kaarsen met rozen omwonden.
Matthijs die een kerstklokje mocht uitkiezen, doolde verbijsterd rond zonder zijn keuze te kunnen bepalen. Celia die absoluut een Christuskindje wilde hebben en niets anders, moest met een engeltje genoegen nemen, want de Christuskindjes, die binnen het bereik van mijn portemonnaie lagen, waren zes weken van tevoren al uitverkocht.
Ik had altijd gedacht dat Amerika veel wansmaak vertoonde wat Kerstmis en kerstversierselen betrof, maar ik moet mijn opinie - wat Californië betreft althans - grondig wijzigen. Overdonderend weelderig en rijk, maar ook verfijnd en gevarieerd kleedt men hier Kerstmis aan. Kerstmis hier is een toverfee. Alleen de kristallen van de echte, onder je voeten krakende sneeuw, zullen er niet zijn. Ik was bang dat de kinderen afgestompt zouden raken door al die schittering, maar een enkele kaars die ik ontstak voor onze adventkalender, was in staat hun ogen gevangen te houden. Matthijs zuchtte diep. ‘Vroeger in Holland,’ zei hij, en maakte een gebaar met zijn hand in de ruimte, ‘hadden wij een kerstboom...’
Praten over: Vroeger in Holland, is een geliefkoosd spel. Haastig, hakkelend van opwinding, proberen ze, door elkaar heen pratend, stukjes van Holland op te roepen: mensen en kinderen die ze daar kenden, een hond uit onze straat, de appelboom in onze tuin. Maar iedere dag verliezen ze een stukje. Matthijs is de namen van de bloemen vergeten, die hij een half jaar geleden met zelfverzekerde bezittersstem kon opnoemen; koekoeksbloemen, kamille en paardebloemen zijn verloren geraakt.
|
|