| |
| |
| |
Afstand eten in de woestijn
De wereld van de Amerikaanse highway, is een wereld op zich zelf. De weg in de United States is niet langer alleen een middel, een plezierig of een gebrekkig middel zoals in Europa, maar een macht, een wezen met zeer verschillende aspecten. Wanneer je over een afstand van duizenden mijlen over die weg rijdt, kan je je niet onttrekken aan de invloed van dit fenomeen. Het biologeert je.
En ook de Amerikanen schijnen er door gebiologeerd te worden, te oordelen naar de vele keren dat het woord highway tevoorschijn springt in kranten, reclames en televisieprogramma's. Highway - het woord staat voor dynamiek, voor vrijheid en macht. Veel Amerikanen hebben jarenlang het gevoel gehad dat het beste van henzelf in de highway tot uiting kwam. De grote weg was een symbool van een zich uitbreidende natie, van een in bezit nemen van een heerlijk continent. En tegelijkertijd betekende het ook een einde van chaos en willekeur. De aarde werd gevangen in een prachtig glinsterend wegennet, ze werd ingesponnen door het spinsel van de mens. ‘Oh highway... you express me better than I can express myself,’ dit waren de woorden die een dankbare en verrukte Amerikaan aan zijn highway wijdde, zo'n dertig jaar geleden.
Ook nu nog ben je, als reiziger, dikwijls verbaasd over de schoonheid van de highway, over het samenspel van weg en landschap en de overzichtelijkheid van het wegensysteem. Eenmaal weg uit de grote steden en diep doorgedrongen in het land, kan je uren rijden zonder hinderpalen op je route te vinden. Het landschap ademt en golft om je heen, de auto volgt als 't ware een onzichtbaar kompas en je rijdt met een soort gemak dat aan vliegen of dromen doet denken. Maar bij het naderen van steden krijgt die droom een nachtmerrie-achtig karakter: duizenden telegraafpalen hakken de lucht aan stukken en oneindige reeksen reclameborden doen hetzelfde met het land waar je aan voorbijrijdt. Vrijwel alles wat er onder de zon te krijgen is, bieden deze reclameborden je | |
| |
aan: van stukken land en huizen tot en met coladrankjes. Maar ze doen meer, ze heten je welkom, ze bieden je onderdak, wijzen je de weg, moraliseren en waarschuwen. Er zijn borden die je vriendelijk aansporen in de trant van: John F. Kennedy gaf alles voor het volk, geeft u ook een kleine bijdrage, en dan volgt er het een of ander liefdadig doel. Enkele mijlen verder prijkt een grote afbeelding van een man in een doodkist, omgeven door treurende weduwe en wezen: Tired, sleepy, death; een illustratie van wat je kan overkomen als je slaperig achter het stuur gaat zitten. Twee borden verder herstelt een levensverzekeringsmaatschappij de schok weer enigszins. Boven een reclame voor kunstmest staat: Jesus is coming soon.
Zo worden de Amerikaanse automobilisten voortdurend geïnstrueerd, verleid en gevormd. Of zouden ze allang blind geworden zijn? Blind voor al die letters en beelden, maar ook voor de horizon die soms nauwelijks meer zichtbaar is achter alle staketsels? Niet achter deze staketsels alleen trouwens, ook achter de benzinepompstations, tweede-hands autoparken, bergen autobanden en snackbars. Opeens krijgen de woorden: ‘Oh highway... you express me better than I can express myself,’ een ironische klank; de mens ziet zichzelf vervormd in een lachspiegel.
Sommige Amerikanen, die in die lachspiegel hebben gekeken, grepen naar hun pen en hebben de highway een bedreiging genoemd, een aantasting van de schoonheid van landschap en steden, littekens op het aardoppervlak. En zo is de highway een onderwerp van discussie geworden. Zelfs is hij de literatuur binnengeslopen om als thema te worden gebruikt door schrijvers als Jack Kerouac, in wiens boek On the road de highway een symbool geworden is voor de zinloze beweging, voor een op drift geraakte generatie.
Beweging heeft de Amerikaan altijd in het bloed gezeten. Het is een volk uit trekkers en pioniers geboren, uit mensen die de zee overstaken om nieuw land te zoeken. En ook nog eeuwen lang waren grote massa's in beweging, schuivend van Oost naar West en van Zuid naar Noord over dit geweldige, haast lege continent. Iedereen zocht zijn eigen beloofde land. Nu het werelddeel netjes is opgedeeld tussen de Staten en hun bewoners, nu is die bewe- | |
| |
gingsdrang in veel opzichten zinloos geworden. Maar deze is niet zomaar te onderdrukken. Er is nog steeds een zoeken naar vervulling. Van wat? Boze - of zijn het waarheidslievende? - tongen beweren dat achter dit alles God Mammon schuilgaat. Niet alleen de mens, maar ook het geld wil zich verplaatsen. De ware toedracht van de zaak, zeggen de tongen, is dat de autofabrieken meer wegen nodig hebben om meer auto's te kunnen verkopen, dat de Staat op zijn beurt de autofabrieken nodig heeft om staal, rubber en olie aan te verkopen. En zo ontstaan er steeds meer wegen, en omdat er meer wegen zijn, gaat de Amerikaan steeds verder rijden en verbruikt weer meer auto's. Zo is de cirkel rond.
Toen wij eenmaal highway no. 99 naar Los Angeles hadden verlaten, kwamen wij los uit die driftig voortstromende ader van de beschaving. De wegen werden smaller en er kwamen ons steeds minder auto's tegemoet.
Thuis in Holland, had ik nooit gedacht aan Californië als aan een gebied van bergketens en hete woestijnen. - Sinaasappelbomen en blauwe baaien hadden mij voor de geest gezweefd, en weelderig geboomte, alles overgoten door een heerlijk gematigde zon. Maar alleen de kuststrook beantwoordt aan dit lieflijk beeld, dieper landinwaarts wordt de aarde hevig. Een fel land is het, een land van uitersten. De eerste emigranten die uit het Oosten kwamen, schijnen er voor te zijn teruggedeinsd en hebben het Westen, achter de Rocky Mountains, beschreven als een uitgestrekte boomloze woestenij van heet zand en grof gras, waarin de grote schedels van buffalo's lagen te bleken onder een verzengende zon. Eeuwenlang hebben de emigranten Californië dan ook links laten liggen, uitgezonderd de enkele Spanjaarden die zich aan de koele kust vestigden onder de adem van de Pacific. Pas de Goldrush in de eerste helft van de vorige eeuw doorbrak de gordel van bergen en woestijnen.
Onze highway echter, lange uitloper van de twintigste eeuw, deinst voor geen woestenij meer terug en brengt ons naar het hart van de gele hel, zich slingerend rond norse gebergten en glijdend door de gloeiende schotels van laagvlakten. Als een eenzaam beschavingsfenomeen glijdt onze auto over een aardkorst die zo- | |
| |
juist geschapen schijnt te zijn, over een door de zon gemartelde vlakte tussen blakerende bergketens, over golven van zand, hier en daar bekleed met een gouden mantel van gras; rotsen houden als verdrinkenden hun kop boven de hete zandzee die wonden schuurt in hun huid.
Dit mysterieuze onaangeraakte gebied wordt door de highway aan ons uitgeleverd. Ergens zien we in gigantische stofwolken stalen monsters opdoemen, die met grijparmen en getande bekken stenen en zand verschuiven en fijnpletten, terwijl ze grommend veren op geweldige rupsbanden. Ze worden bestuurd door speelgoedmannetjes die op hun nekken zitten, prachtig aangekleed in tomaatrode hemden en met zilveren helmen op het hoofd. - Your Highway - taxes at work, staat er op een bord te lezen, - om je er aan te herinneren dat je, zelfs hier in de verlatenheid, op de ver reikende arm van de beschaving kunt rekenen; want hier wordt gewerkt aan jouw eigen weg omdat je zult kunnen rijden waarheen je maar wilt door je eigen States. Niet de monsters, maar de speelgoedmannetjes zijn de geweldenaren die de woestijn bedwingen en iedere dag meer inperken. Het vervult me met ontzag, maar ook met een beklemd gevoel van weemoed omdat de mens zo oppermachtig is.
Wij vinden verkoeling in een tradingpost, een combinatie van winkel en restaurant, airconditioned natuurlijk, waar je je kunt verkwikken met ijs gekoeld water, een milkshake of een hamburger en waar je souvenirs kunt kopen in de vorm van cactussen, halfedelstenen, kleedjes en artikelen van bewerkt leer door indianen gemaakt. Tussen die begeerlijke zaken drentelen toeristen rond in bermudashorts. Wij kopen onooglijke gedroogde woestijnplantjes die, naar men zegt, als bij toverslag tot leven komen wanneer men ze in water zet. We blijven talmen. Want rondom dit koelkastje koepelt zich een hemel van gloeiend lood en golft een grond die de Indianen ‘Ground afire’ hebben gedoopt, vlammende grond.
Hoezeer de woestijn ook tot een toeristisch schouwspel is gemaakt, zij doet ons haar macht niet vergeten. Autowrakken liggen langs de weg zoals vroeger de beenderen van mensen en trekdieren, - op welke manier dan ook, de vraatzucht van de woestijn | |
| |
moet bevredigd worden. Met de bekken van hun motorkappen smachtend opengesperd, zien we de kadavers liggen, sommige al half verzonken in het zand, dat als de zee geeft en neemt.
En wij herinneren ons de waarschuwing die ons bij het laatste benzinepompstation werd meegegeven: ‘Ga nooit van de grote weg af.’ Verhalen over mensen die uitgeput op handen en voeten naar de weg kwamen gekropen of die dood werden aangetroffen naast hun gestrande car, duiken op in onze gedachten. Zo groot is de hitte, zelfs in onze auto, dat het zweet ogenblikkelijk verdampt op onze huid, slechts een zoute wittige neerslag achterlatend. Ik voel me als een gedroogde stokvis. Voortdurend ben ik in de weer om de kinderen te laten drinken en hun voorhoofden en handen met ijsblokjes af te wrijven.
Toch ben ik me er steeds van bewust hoe belachelijk gering onze ontberingen zijn in vergelijking tot die van de eerste pioniers die dit barre land binnentrokken. Namen als Death Valley en The Devils Highway, in die dagen ontstaan, laten niets te raden over omtrent de lotgevallen van deze mensen. Ik probeer me in te denken hoe het geweest moet zijn om achter de schoften van verdorstende trekdieren op een houten wagen te zitten, hoe het geweest moet zijn als de wind opstak en de wielen in het opgejaagde zand vastliepen. Of als er een dissel brak. Hoe de woestijn er moet hebben uitgezien bij nacht onder het schijnsel van de maan, dat iedere cactus of boom tot een spooksel vervormde, hoe een ritselen door droog gras, een janken van coyotes of wolven in de verte, het bloed moet hebben verkild. Terwijl ik mijn kinderen te drinken geef, denk ik aan de vrouwen achterin de huifkarren. Hoe zij naar de gebarsten lippen van de kindermonden zullen hebben gekeken, en hoe hun blik zal zijn gegaan naar de cirkelende gieren die wachtten op aas.
Er kan maar één drijfveer geweest zijn, die deze mensen als een zweep voortjoeg: onvernietigbare hoop. Met als keerzijde daarvan de nachtzwarte wanhoop. Maar wie wilde overleven, kon de wanhoop niet in zichzelf toelaten, - wanhoop was op deze tocht de verstekeling, de blinde passagier.
Wij in Europa, zoals we daar zitten, dikgegeten aan cultuur,
| |
| |
zeggen dikwijls dat Amerika geen noemenswaardige historie heeft, en bedoelen daarmee: geen Griekse tempels, Romeinse triomfbogen, rococomeubeltjes en graftomben van beroemdheden. Menigeen had ons verzekerd dat het Westen van de States een cultuurloos gebied is, vrijwel zonder geschiedenis of oudheden, een bitter weinig interessant terrein voor een Europeaan. Maar eenmaal weggevlogen uit dat oude nest, Europa, vol dierbare dingen, moet ik bekennen dat we ons heel plezierig voelden, zo zonder die ballast. Heel plezierig om Lodewijk de Veertiende eens niet te hoeven tegenkomen en Philips de Tweede en Amalia van Solms, om al die schimmen eens kwijt te zijn van vermoorde of niet vermoorde koningen, staatslieden en filosofen. Deze wereld was op een andere manier opwindend. En nu kwam, terwijl ik er volstrekt niet op bedacht was, hier in de leegte van de woestijn, de schim van die ouwe Amerikaanse pionier op mijn pad staan; en hij was werkelijker dan Lodewijk de Veertiende ooit voor me geweest was. - De gewone man die zijn zweep liet knallen boven zijn koppel muilezels, de vrouw wier naam vergeten is, de mens die zijn geschiedenis schreef in het zand, het gesteente van deze grond. Iedere man een koning zoals hij aan kwam rijden op zijn paard, op de bok van zijn kar, bereid om te overwinnen of te sterven in het gevecht met zijn eigen noodlot. Soms kwam het me voor of ik zijn wagen nog kon horen kraken, zijn zweet kon ruiken. Ergens vonden we in een stoffig museumpje langs de weg zijn pistolen uitgestald, zijn breed gerande hoed, zijn oude huifkar - al die dingen die zijn sterfelijk lijf hebben aangekleefd, de wapens waarmee hij zich een wereld veroverde.
Het moet iets geweest zijn als een lavastroom, een eruptie van menselijke energie, die hier over dit sluimerende haast vergeten Westen golfde. Goud was het wachtwoord; land om je te vestigen een ander. Ze kwamen uit Mexico en ze kwamen over de Rocky Mountains, zich wringend door de nauwe bergpassen; meestal in groepen en met meerdere wagens omdat dit economischer en veiliger was, maar soms ook slechts met z'n tweeën of drieën, of zelfs alleen, vol afgunst op iedere mogelijke mededinger naar de hand van het Fortuin.
Het meest wordt mijn verbeelding geprikkeld door het verhaal | |
| |
van een groep Mormonen, die met handkarretjes de bergen over kwamen, die vrouw, kind en grootvader in tweewielige wagentjes zetten en zichzelf, bij gebrek aan trekdieren, er voor spanden, om zo de hitte en kou en de grote verlatenheid tegemoet te gaan, met geen andere bescherming dan een onverwoestbaar geloof in hun uitverkorenheid. Maar zij kwamen niet voor het goud, zij kwamen op doortocht naar het hun Beloofde Land, naar Big Salt Lake in Nevada, de woestijn die bloemen zou dragen en overvloeien van honing.
Het zand heeft hun voetstappen dichtgestoven, maar er staan nog oude getuigen langs de weg, die de ‘Saints’ voorbij zagen komen: bomen, gekweld van vorm, die door de Mormonen ‘Joshuatrees’ werden gedoopt. - Joshua in gebed, Joshua zich op de tenen rekkend om een glimp te zien van het Beloofde Land, achter de horizon van deze wrede zandzee. In de verschroeide vlakte van de Mojavewoestijn zagen wij deze woestijnkobolden hun dikke harige armen smekend ten hemel strekken. De Mormonen waren voorbij gegaan, maar zij, gekluisterd aan hun wortels, waren gedoemd achter te blijven en hun bestaan te rekken, een bestaan dat naar men zegt, vijfhonderd jaar kan duren.
De avond valt, terwijl wij de laatste van deze bomen passeren; want hun groei houdt om onnaspeurlijke redenen midden in de vlakte weer op. De maan is verschenen en staat als een wijdopen katteoog aan de zijde-achtige violette lucht. De Joshua-trees worden zwart. Opeens lijken ze niet meer op Joshua in gebed, maar op betoverde geesten verstard in een groteske heidense dans, zwart zich kronkelend, slurpend uit de lucht een laatste purperen glans van de zon.
Zo komt de nacht. Door een steeds dieper wordend donker, rijden wij een fonkelende, van reclames pinkelende nederzetting binnen. En dit is nu wat mij het meest verbaasd heeft in de Amerikaanse woestijn: het ene ogenblik waan je je de eerste mens op aarde, overweldigd door de verbijsterende aanblik van de schepping, en het volgende ogenblik stap je de luchtgekoelde slaapkamer van een motel binnen. Het lijkt of hier de tijd is samengeperst in een pressure-cooker zodat je in verschillende tijdperken tegelijk kunt leven en je zintuigen totaal verschillende ge- | |
| |
waarwordingen tegelijk kunnen ervaren.
We zwemmen in de swimmingpool van het motel, het water is koel, maar de lucht er boven vormt een dikke deken van woestijn warmte. De sterren die in ons zwemwater dansen, flonkeren ook boven het niemandsland rondom. Naast ons bed vinden wij pakjes koffiepoeder en een elektrisch te verwarmen waterkannetje. De kopjes en glazen zijn allemaal afzonderlijk hygiënisch verpakt in zakjes, waarop te lezen staat: for your protection. Zo word je in het hart van de woestijn gekoeld, beschermd en hygiënisch gelaafd. De ganse nacht lig je als een in plastic verpakt diepvriesprodukt in de koelkast en wanneer je dan de volgende ochtend in alle vroegte naar buiten komt, onderga je opnieuw de overweldigende presentie van de woestijn die dit handjevol huizen, supermarkets en benzinepompstations omsingeld houdt. De lucht in de vroegte is lila en roze, zo roze als schelpen van een Zuidzee.
|
|