Schreeuwen
Jesse: Dikwijls ga ik mee met de oude vrouw, 's ochtends wanneer het kamp nog maar nauwelijks is ontwaakt en alleen de paarden nieuwsgierig naar ons kijken. We lopen zonder spreken in het ritselen, het ademen, het bijna onhoorbare aanwezig-zijn van gedierte, in de wind, onder de eerste stralen waarmee de zon alles aanraakt.
Zodra we buiten gehoorsafstand zijn van het kamp, sjort de oude vrouw haar rokken omhoog boven haar stakige benen en klimt op een heuveltje of op een rotssteen - hoe oud is ze? tachtig, vijfentachtig, niemand weet het en zijzelf evenmin want zij heeft de bijbel verloren waarin haar geboortedatum stond opgetekend, maar zij gaat daar boven op het heuveltje staan en strekt haar armen wijduit, een bruin wollen fladderend kruisbeeld - en begint heel diep te ademen en te schreeuwen met gierende uithalen.
‘Het maakt mijn longen schoon,’ zegt ze. ‘Het vult ze met bloed.’ Ze klopt zich even op de borst, schraapt en kucht en schreeuwt weer, en de prairiewolven en de opossums die nog niet verdwenen waren samen met de nacht, verdwijnen nu haastig met een stille galop van een behaarde rug.
‘Dat moet jij ook doen, Jesse,’ zegt ze.
Ik ging met haar mee aanvankelijk omdat ik toch geen rust had nadat David was verdwenen. Ik dacht dat ik mijn verstand zou verliezen. - Drie dagen lang hebben mannen te paard de omgeving afgezocht, maar na die drie dagen kregen wij bevel het kamp op te breken en verder te trekken, - het was zinloos, zeiden ze, nog langer te wachten. Sommigen meenden dat hij gekidnapt werd door Indianen omdat ze voetsporen gevonden hadden in een zandplaat van de rivier.
Iedere ochtend ging ik met die oude vrouw mee omdat ik over het land wilde uitkijken, over dat lege land dat mijn man en mijn zoon had opgeslokt en dat mij toch op de een of andere manier een teken moest geven. ‘Schreeuw dan,’ zei de oude