Luizenjournaal
(1969)–Inez van Dullemen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
gens. Steeds beweert hij bezig te zijn met een karreboom, een disselpin, een wagenladder, een boksteunsel. ‘De wagens gaan voor,’ zegt hij. - Een lijntrekker, die man, een saboteur. Hij mag wel oppassen dat ik geen boekje over hem opendoe bij de leiding. Heb ik hem niet betrapt terwijl hij zat te dobbelen met een paar van zijn vrienden? Een ernstig vergrijp tegen de verordering. Maar ze heten het natuurlijk liegen. Ik heb de lap weer rond het wiel gebonden en tel de omwentelingen: 282, 283, 284... Kimbald ook zie ik lachen. Niet in mijn gezicht natuurlijk, dat zal hij niet wagen. - Kom Clayton, een mijltje meer of minder, wie zal het merken? - Geen gevoel voor accuratesse. En erger nog: geen gevoel voor plicht. - Als er gejaagd moet worden dan staan ze meteen klaar, dan zijn er opeens geen wagens die gerepareerd moeten worden, dan zijn ze als de wind in het zadel. Even heb ik overwogen zelf een schroef te maken, maar ik verdom het. Ik ben een klerk, geen timmerman. Straks in Fort Laramie zal ik mijn beklag doen bij de leiding, ze denken maar dat ze alles met me kunnen uithalen. ‘Kalm aan, Clayton,’ zeggen ze, ‘er hangen nog meer dagen in de lucht, voor alles is een tijd.’ Maar het wiel draait verder en wacht niet. Driehonderdtien, driehonderdelf, driehonderdtwaalf. |
|