geen tijd gehad om dat alles te leren kennen: zorg, trots, tederheid, boosheid, het praten over een man zoals andere vrouwen doen. En er zal geen tijd meer zijn.
Alleen zijn, wie kan dat? Alleen zijn met die verdorvenheid binnen in je, met dat duistere dat zijn gang gaat ongeacht je gedachten, je wilskracht, dat eenvoudig geen rekening met je houdt. De vrouwen striemden mij met hun woorden: die hoer zou gegeseld moeten worden in het openbaar. - Ik ben een hoer.
Ik zeg tegen hem: ‘Doe het snel.’
Laat er een einde komen. Hij is gerechtvaardigd, ik heb hem bedrogen en wil boeten, laat al dat verdorven bloed uit mij lopen zodat ik leeg zal worden en onschuldig. Zoals toen ik twaalf was en moest lachen om de eekhoorns die elkaar achterna zaten in spiralen rond een boomstam, toen ik mij verbaasde over de torren die met de achterlijven aan elkaar verkleefd razendsnel voortliepen.
Harmon: Wij zijn nu alleen. Met niets om ons heen. Er bestaat nog zo iets als een oude ongeschreven wet die zegt dat een man zijn eigen recht in handen mag nemen. Ik word een sombere beul. Zij staat daar, zij heeft zich niet bewogen, de gezwollen lip, het gezicht wit.
Wie het meest lijdt is het meest gerechtvaardigd. Mijn somberte wordt zo ondraaglijk dat het met ijzeren banden rond mijn polsen knelt. - Waarom heb je het gedaan? Waarom heb je mij onteerd?
Walgelijk ben je zoals slakken walgelijk zijn, die het gewas aanknagen en hun slijmsporen trekken, die bij nacht te voorschijn komen, blind. Laat mij je ogen zien, laat mij vergeten dat je benen hebt en een schoot opdat ik niet in walging dood, maar in kuisheid. Ik amputeer je bij je leven nog. Alleen het hoofd, het hoofd met ogen vergrauwd door ernst, de gezwollen lip, een kindergezicht bijna, met lang bewegend haar, dat zou ik bij me willen houden. Een kuis hoofd, maagdelijk, alle