De lente
Iemand: Hoop, wat is dat? Soms wisten wij het niet meer. Zo lang hadden we als padden begraven gezeten in de koude aarde, gevoelloos, zuinig op iedere hartklop. En dan breekt plotseling de krankzinnige lente door. Voor wie niet gestorven is in de winter, breekt de lente door. Lente is: losraken uit het ijs. Geuren breken los in de lucht die geurloos was. De dooi maakt alles week: je hart, en het lemen dak dat gaat verzakken. De doden beginnen zachtjes te rotten, de winter heeft zijn vuist geopend.
Wie nog leeft trekt zijn oude laarzen aan of maakt nieuwe van buffaloleer. We kijken de wagens er eens op aan, de onttakelde onderstellen zonder zeildoek of spanbogen, we inspecteren de roestige velgen en assen, het hout van de disselbomen.
Onhoudbaar jeuken onze wintertenen. Jeuken ook de bomen in hun wortels? Jeukt het gras door al dat plotseling dringen van levenssappen? Door al dat gejeuk valt er aan de doden niet eens meer te denken. Het water in de rivier dat duizenden mijlen eenzaam door zijn bedding is gelopen praat van de verte. Deze lente heeft ons voorgoed genezen van het verleden.
Een geweldig georganiseer begint, wanordelijk maar vitaal. De mensenmassa ontwaakt als een poliepachtig wezen en steekt naar alle kanten zijn voelarmen uit. Het vee wordt samengedreven uit de rivierbeddingen, er wordt geruild en verhandeld, vrouwen verdunnen het bloed van hun gezinsleden met zwavel en sorghumgierst. We stampen de grond aan om te dansen.
Heb je ooit een hobo horen klinken over een rood verlicht nawinter landschap? Het geluid weeft zich samen met de lucht, wordt lang als een draad en doet je beven op je benen omdat het je vervult met een dubbel verlangen, teruggrijpend naar de wereld die je achter je liet en tegelijkertijd vooruit-