‘Nee,’ zegt ze. ‘Je dwingt me tot niets, maar je laat mij alleen achter, hier in deze wildernis, met de kinderen. Jou is de eer te beurt gevallen om mee te gaan in de kopgroep met Porter Rockwell - je bent er trots op nog tot de jonge mannen te worden gerekend - maar weet je wel wat voor een man die Rockwell is? Jouw God heeft avonturiers en moordenaars in zijn dienst.’
‘God heeft altijd avonturiers en moordenaars in zijn dienst gehad,’ zeg ik, ‘maar de Idee heiligt, zij worden een instrument om zijn Wil uit te voeren.’
Waarom zijn wij begonnen met praten, denk ik, waarom dalen wij steeds dieper af in een zinloze verwarring, in gebekvecht dat alles op de een of andere manier onwaarachtig maakt en schimmelig - alsof wij niet het uitverkoren volk zouden zijn dat moet worden beproefd om groot te kunnen worden.
Ik kijk naar haar - het is niet meer als vroeger, ik zal blij zijn bevrijd te zijn van haar bed, er is iets in haar dat mij verlamt tussen de benen.
Jesse: Heb ik mij dan steeds laten leven door jou, door jou heen? Is er geen bestaan mogelijk voor mijzelf? Je kijkt naar mij alsof iemand een doek heeft afgetrokken van een zweer, van iets dat beter verborgen had kunnen blijven. Je wilt je handen schoon houden. Je bent een man van schone handen, van één gedachte. Maar nu ga je weg met die ene gedachte en die schone handen. Ik zie je al kijken naar het land in de verte als naar een andere vrouw. Je praat, je bent bezig, je oog vangt mijn wanhoopssignaal niet op. Ik hoor je woorden nog: over recht en plicht en eer, maar het is net of ik je hoor praten achter een muur. De herfst gaat komen, de wilde pruimen zijn al verschrompeld. Welke keuze is er voor mij? Alleen blijven, hier op deze vlakte, kaal en licht. En koud. Soms weet ik niet meer waar ik begin of waar ik ophou, soms is het of ik zelf uitgespannen lig daar in die vlakte als de huid van een ge-