Droom
David: Mijn gezicht is een varkensblaas en zwemt in de rivier. De rivier is zo koud dat het bijt, dunne schotsen schaven en prikken in mijn huid. Ik was aan het schotsje trappen, maar nu lig ik ertussen en ga mee met de stroom in het water dat kolkt en ruist. - De koe is dood, ik moet het zeggen, maar ik kan mijn lippen niet vinden. Vader neemt de paardezweep: waar is de koe? Maar ik duik onder het water, ik ben een vis. - Dood, zeg ik, dood. Het ontploft opeens tussen mijn lippen vandaan. Ik weet het nu: je moet een mes meenemen. Ik snijd hun hoofden af en geef die te eten aan de vissen, ik lig op de loer achter het huis van Behan en bespring ze van achteren. Mijn armen steek ik uit de varkensblaas. Daar staan ze, twee donkere schaduwen, een mes, een mes, mijn ogen rollen in mijn varkensblaas.
Ik hoor stemmen van een onmetelijke afstand: geef water, drinken, verdrinken, de rivier stijgt hoger, het ijs klingelt, ik snijd ze de handen af waarmee ze me willen verdrinken, ze duwen me onder. Het huis dwarrelt omhoog in kleine rode