Haastig greep Sint Nicolaas zijn baard beet, trok hem stevig naar beneden en sprak: ‘Het doet mij genoegen...’ Toen zweeg de Sint en er kwam een verschrikte uitdrukking in zijn oogjes. Wat was namelijk het geval? Paulus had wel al ondervonden dat de klazebaard bij het praten onbehoorlijk kon opwippen, hij had ook wel binnensmonds een aantal mooie volzinnen uitgesproken voor de spiegel, maar echt hardop praten, met de mond goed open, dat had hij natuurlijk niet kunnen proberen. Wanneer hij nu iets zei, dan bewogen zijn kin en zijn baardje, daar was niets aan te doen. En dan wipte de klazebaard erger dan ooit!
Vasthouden, dacht Paulus, goed strak houden, dat is het enige.
‘Beste dieren,’ begon hij weer. ‘Het doet mij genoegen jullie allemaal goed vast te houden. Hola, zo bedoel ik het niet. Ik zal proberen... hm... genoegen zei ik, heel groot genoegen, ooooo, wat kriebelt die snor. Dat hoort er niet bij, hoor. Ik wou maar zeggen: wie wil er nu eens een mooi klaasliedje voor mij zingen?’
Paulus had een rood hoofd gekregen van verlegenheid. De baard was zonder twijfel losser gaan zitten. Hij moest het ding met één hand vasthouden, terwijl hij met de andere hand plechtige klaasgebaren maakte.
Sommige dieren keken wat bevreemd.
Oehoeboeroe keek bepaald achterdochtig.
‘Een klaasliedje,’ herhaalde Paulus benepen.
‘O juist,’ zei Oehoeboeroe, en hij schoof met zijn grote vleugel een bedeesde merel naar voren. Die merel was verreweg de beste zanger van het gezelschap en daarom had Oehoeboeroe hem uitgekozen.
Het leidde de aandacht een beetje van Sinterklaas af. Iedereen keek naar de merel en Paulus herademde.