| |
| |
| |
VIII
Apologie der cultuur
| |
| |
Crisis der cultuur
Toespraak op de Jeugdleiders-conferentie, gehouden te Amsterdam, op 8 Mei 1937
HET feit, dat de europese cultuur zich in een toestand van crisis bevindt, is op zichzelf niet opmerkelijk, omdat alle cultuurgroei met critische verschijnselen gepaard gaat en dus een zekere herijking van de geldende waarden veronderstelt. Dat wij in deze tijd het verschijnsel bespreken, vindt dan ook minder zijn oorzaak in de aanwezigheid dan wel in de algemeenheid van de jongste cultuurcrisis. Ze beperkt zich niet tot het wijsgerig denken en aesthetische maken, maar strekt zich uit tot het politieke, sociale en economische leven van groep en enkeling, omdat de waarden, welke zij aantast tot heden als algemene levenswaarden golden. De vraag, waarmee wij deze diep-ingrijpende cultuurcrisis van de twintigste eeuw tegemoet treden, zal dan ook allereerst de vraag zijn: hoe realiseert zich dit verschijnsel voor het bewustzijn van-dengene, die het waarneemt?
De denker heeft reeds de formule vastgesteld: er heeft een verdringing plaats van de heldere en rationele cultuurfactoren door de troebele irrationalia, tijdens de vorige eeuwen naar de achtergrond gedrongen. Wijsgerig is dit proces voorbereid. Het vond zijn beslag in het intuïtionisme van Bergson, in het pragmatisme van William James, in het amerikaanse behaviourisme, in de anti-intellectualistische stromingen der duitse wijsbegeerte tot Klages, in het vitalisme van Nietzsche, in de psycho-analyse van Freud. Overal merkten wij een devaluatie van het speculatieve denken ten gunste der vitale beweegkrachten, die ons menselijk handelen beheersen of beïnvloeden. Een vorige periode verwaarloosde deze krachten, achtte ze onderworpen aan de ordenende rede, en stelde zich het probleem niet der mogelijkheid van een losbreken der instincten uit dit algemeen rationeel verband. Doch de honger, die de wolven uit het bos drijft, verdringt ook het rationele bestier, en in een ontredderde samenleving is het gevaarlijk, te blijven vertrouwen op de universaliteit van de rede als laatste bewaakster van de menselijke levensorde. Een massa-psychologische ervaring, mogelijk geworden, nu het ontwikkel- | |
| |
de snelverkeer Zondag aan Zondag massa's bijeentroept, op voetbalvelden, op meetingterreinen, op godsdienstige en sociologische bijeenkomsten, toonde ons duidelijk, hoe licht de massale geestdrift zich laat abstraheren van logische verantwoording. Voor den denkenden mens is het duidelijk, dat deze crisis der rationaliteit een beroep doet op diep-sluimerende vermogens der mensheid. De christen beseft, dat hij gedwongen wordt tot verwerkelijking van evangelische waarden en waarheden, door het onmiddellijke verleden enigermate veronachtzaamd.
Door het probleem van de cultuurcrisis zó te stellen, kunnen wij het duidelijk maken aan professionele cultuurbeschouwers, maar hiermede is niet de practische uitweg gewezen, waarnaar de slachtoffers van de nieuwste cultuurhistorische ontwikkeling ons vragen. Zij eisen redding uit een nood, waarin zij zich bevinden of waardoor zij zich bedreigd gevoelen. Hun is het niet zo simpel, dat er een historische krachtverschuiving plaats vindt, welke zich allereerst wijsgerig manifesteert, en zich vervolgens laat gelden in de levenspractijk van volkeren en personen. Hoe realiseert de man-van-de-straat zich de cultuurcrisis van de twintigste eeuw? Als een aanslag op de veiligheid. Vergelijkt hij zijn leven met dat zijner voorouders, voor zover hij deze nog gekend heeft, zijn grootouders dus, zijn overgrootouders misschien, het leven van zijn eigen vader en moeder, dan wordt hem duidelijk, dat hij lijdt onder de voorrechten, welke zij misten. Het huiselijk leven op het einde der vorige eeuw was gericht op de uitbreiding van de huiselijke welstand, zodat de kinderen het ‘beter zouden maken’ dan de ouders. Tot dit doel werd gewerkt en gespaard. Alles werkte mede om het ideaal te verwerkelijken: een snel verbeterend onderwijs, waartoe de toegang voor iedereen werd opengesteld, een enorme technische ontwikkeling, die talloze krachten vroeg en talloze mogelijkheden verschafte. De dorpsbewoner leerde fiets en autobus kennen, die hem werkgelegenheid deden aanvaarden in de nabije stad. Vergemakkelijking van het reizen en vervoeren verschafte verhoging van kansen op verkoop in de handel, op vrije keuze ener plaats in de industrie. De krant, het algemeen kiesrecht, het uitgebreide verenigingsleven verzekerden de verworven positie en gaven den eenvoudigsten staatsburger kans op medezeggenschap tot het algemeen welzijn.
| |
| |
Wie verder wilde komen in de wereld, had slechts twee handen nodig. Beschikte hij daarenboven over een meer dan alledaags verstand, de weg naar het ideale ‘hoger op’ werd hem zo begaanbaar gemaakt, als hij verlangen kon. Zonder wantrouwen, ja met geestdrift, stortte de kleine burgerij der negentiende eeuw zich in het aantrekkelijk avontuur van de nieuwe tijd. Men zag, dat de droom van de vooruitgang plotseling een werkelijkheid werd. Iedereen maakte het beter, leefde comfortabeler, had minder zorgen dan zijn onmiddellijk voorgeslacht. De toekomst der kinderen scheen veilig.
Voor den kleinen burger is de onderhavige cultuurcrisis een ontgoocheling uit deze waan. Het moderne leven is niet veilig. Van alle kanten wordt het bedreigd: economisch door de werkloosheid, sociaal door het nomadisme, dat de levensvoorwaarden verbindt aan de huurprijs der tijdelijke woningen, politiek door de kans op oorlog, religieus door het losslaan der oude zekerheden, die mede het zichtbare leven beveiligden, moreel door het verdwijnen van de godsdienstige binding en de onzekerheid der nieuwe ‘na-christelijke’ zeden-normen. Van welk geluk dromen moderne ouders vóór hun kind? Van welk geluk droomden onze overgrootouders? De tegenstelling in het antwoord zegt, hoe de wereld veranderd is voor het besef van dengene, die het leven ondergaat zonder de behoefte, het in factoren te ontleden. Wat deze mens ‘de crisis’ noemt, hangt niet uitsluitend samen met de werklonen en de prijzen van de levensmiddelen, het hangt samen met zijn particuliere veiligheid en met de toekomst van zijn kroost. Het wekt een wanhoop, die hij zoekt te overwinnen. Maar bij deze poging komt de rede hem niet meer te hulp. Hij kan het gevaar niet bezweren door verstandige maatregelen. Wat baat spaarzaamheid bij de kans op ontwaarding? Wat baat vastheid van standplaats, als de grond onbetrouwbaar wordt? De burgerlijke samenleving verliest haar grondslagen, en dit verlies openbaart zich in het leven van iederen burger en van ieder burgerlijk gezin.
Is die toestand van onzekerheid eenmaal doorgedrongen tot het bewustzijn van de massa, dan treedt geen rationele reactie in, maar dan worden integendeel de irrationele krachten van de mensheid in beweging gebracht. Zulk een mobilisatie beleven wij. Zij is reeds geruime tijd aan de gang, maar zij vertoont thans
| |
| |
in de zogenaamde extremismen van rechts en links haar meest waarneembare resultaten. De grote kuddevormingen beogen het herstel van de geschokte veiligheid of de verovering van een nieuwe veiligheid. Machteloos tot het verwerkelijken van zijn eigen levensgeluk, strijdt het individu voor het geluk van de soort, in het besef, dat dit geluk gediend kan zijn door het offer. Zulk besef - wij mogen het niet vergeten bij de beoordeling van de grote collectieven - betekent winst. Het opent een weg tot zelfverloochening. De moderne mens leert afstand doen van het eigenbelang ten bate van het belang der klasse, of voor het belang van het ras. De redelijke vraag, of dit belang zulk een offer waard is, schuift hij opzij. Ze mag hem niet kwellen. Hij lost deze vraag niet op, maar ontwijkt haar in het veilige gevoel, dat de massabegeestering geeft. Tallozen doen als hij. Hoe groter die meerderheid, hoe veiliger de daad, zo stelt het kudde-instinct het hem voor. Klasse en ras vormen nieuwe bindingen en deze bindingen vernietigen of verzwakken de vroegere. Zij verijdelen de nationale binding, waarin het burgermanschap zich ten volle tot veiligheid ontwikkelde. Zoals de stadswallen der middeleeuwen verdwenen, plaats makend voor de natuurlijke of kunstmatige landsgrenzen, zo zullen de landsgrenzen in Europa overbodig worden gemaakt door nieuw verkeer en nieuwe afweer. Toenemend luchtverkeer eist immers internationale munteenheid, internationale accijnsregeling, internationale verstaanbaarheid, internationale politie. Zulke internationalisering wordt bevorderd door talrijke technische vindingen, bij voorbeeld de film, die de rationele en nationale ‘taal’, ook in de overgangsvorm, die wij kennen als ‘de sprekende film’, ondervangt door een zichtbare en hoorbare (hoewel voor de meeste toeschouwers onverstaanbare) realisering van het instinct in beweeglijke hiëroglyphen.
De film denationaliseert, evenals de luchtvaart, het gifgas, de wereldhandel, en de bedreiging door zelfstandige, buiteneuropese wereldrijken, tot dusver als afhankelijk wingewest behandeld of hiermede op één lijn gesteld. Denk aan de expansie van Japan, aan het aziatische achterland der Sovjet-Unie, aan de bevrijding der dominions en protectoraten uit het koloniaal bestel. Welke gevolgen zal dit alles hebben, voordat we vijftig jaar verder zijn? Tegenover deze winsten en bedreigingen stelt het nationale verband onvoldoende garanties, zoals het stadsprivilege
| |
| |
rond 1600 niet meer voldeed aan de eisen der centraliserende levensbeweging.
Het nationaal-socialisme toont het karakter van een nationale beweging, doch het is in werkelijkheid een denationaliserende beweging, namelijk een racistische beweging. Het beantwoordt aan de nordische eenheidsdroom van het germaanse ras, zoals het italiaanse fascisme overeenkomt met het oude romeinse imperialisme en zoals het stalinisme of russisch nationaal-communisme de drager is van de panslavistische strevingen der vorige eeuw. Het angelsaksisch rasbewustzijn vond uitbreiding in het americanisme. Deze tendenties, alle in de negentiende eeuw tot uitdrukking gekomen en verdedigd door dichters en wijsgeren, zien wij thans doorwerken in de grote politieke, maar tevens geestelijke bewegingen, welke de menigten in beroering brengen en voortbewegen naar een onomschreven, ook nog onomschrijfbaar doel, dat hen echter aantrekt als een vage heilsbelofte. Bij dit onbekende doel ligt de verloren veiligheid. Een nieuw geslacht zal haar genieten in een nieuwe tijd. Wij zijn geroepen om het mogelijk te maken. Voorbereiders ener betere wereld te zijn, hiermede troosten zich de hedendaagse aanhangers van systemen, wier verwerkelijking zij zich niet ten volle kunnen voorstellen bij gebrek aan ervaring en aan verbeeldingskracht. Tegenover deze heilsverwachting van de massa's past den modernen christen, eerder dan een verweer, een schuldbekentenis. De teleurstelling der mensheid komt mede voort uit het feit, dat twintig eeuwen van christendom en christelijke cultuur, d.w.z. kerstening der natuurlijke en rationele gegevens, niet het menselijk resultaat bereikten, hetwelk een eenvoudige lezing van het evangelie te verwachten geeft. Wij kunnen trachten, dit goed te praten door het te verklaren uit allerhande psychologische en historische omstandigheden, maar ten slotte moeten wij toegeven dat de wereld anders en beter zou zijn, ware het christelijk evangelie onder ons geworden tot een werkelijkheid en niet een aanleiding tot verontschuldigende commentaren. Hetgeen de crisis van de
moderne geest in ons oproept, moet allereerst een besef van diepe, persoonlijke verantwoordelijkheid zijn, van onafschuifbare verantwoordelijkheid voor onzen broeder. Vervolgens moet het in ons wekken de geloofskracht, die de levende liefde is.
| |
| |
Ik weet, dat hiermede, zomin als met een verwijzing naar de bergrede, een passenden uitweg uit de politieke, economische, sociale en intellectuele verwikkelingen gegeven schijnt, maar het gevaar van een christelijk conservatisme acht ik groter dan het avontuur ener religieuze levensvernieuwing, die ondernomen wordt in afwachting van de practische toepassing. Verspreidt men de leuze, dat het christendom beschermd moet worden, dan is van het allergrootste belang, te weten wat men precies beschermen wil: de evangelische waarden en waarheden ófwel de burgerlijke bestaanszekerheid, die zich door een kerkelijk collectief gedekt acht. Vanouds was het een christelijke eigenaardigheid, liever martelaar te zijn dan beul. In de verwarring onzer dagen moge deze eigenaardigheid weder gaan behoren tot de evangelische levensinhoud der oprechte christenen, die niet het hoogtepunt hunner overtuiging bereiken in het noodzakelijk verweer tegen de vijanden des geloofs, maar in het offer, ook voor de vijanden. Herleving van de evangelische liefde is geen politiek programmapunt en allerminst een steunpunt voor sociaal conservatisme, maar het is een punt van hoger belang dan vandaag door de politiek kan worden gerealiseerd. Boven de politiek sta het beginsel, en wat zal men aanvangen, indien het zout smakeloos wordt?
Er is mij de laatste tijd, speciaal in katholieke kringen, verweten, dat ik de toekomst te somber zou zien en dat ik een ontmoedigend pessimisme, zelfs een laf défaitisme zou propageren.
Strikt politiek gesproken, maar dit acht ik een uiterst beperkt spraakgebruik, zie ik inderdaad de toekomst niet zonnig. Ik geloof, dat wij zware tijden tegemoet gaan, omdat de innerlijke weerstand van de christenzielen verzwakt is door een enghartig moralisme en formalisme, die ook de christelijke paedagogie in beslag namen en in onze opvoeding de werking der genade achterstellen bij een soort eenzijdige, disciplinaire, maar al te schoolse en te weinig vitale ‘wilskracht’, bewaakster van het burgerlijk fatsoen, niet van de geestelijke bezieling. Men begrijpe goed, dat ik geen aanval doe op de zedenwet en de levenstucht, indien ik beide factoren van de christelijke existentie onvoldoende acht tot de opbloei van de goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde.
Een andere oplossing uit de geestelijke crisis dan het evangelie
| |
| |
van Jezus Christus zie ik niet. Het stelt ons zwaardere eisen dan de zorg voor het behoud der burgerlijke veiligheid. Het eist een wereldomwenteling door de liefde. Ook al zouden wij niet ontkomen aan de zegepraal der nieuwe racistische bindingen, die zich aankondigen door de extremismen in Europa en de zelfstandig-wording der volkeren buiten Europa, dan nog is het onze enige taak, aan deze nieuw-georganiseerde volkeren de goede boodschap te zeggen. Het christendom is door het protestantisme in enige europese landen nationaal georganiseerd als staatsgodsdienst. Het evangelie is echter van zulke beperkte organisatie volmaakt onafhankelijk. Het leert de universele rechtvaardigheid en de universele liefde. Het kent geen nationale onderscheidingen, noch ras-of klasse-onderscheidingen. Het kent slechts Jezus Christus, die Dezelfde was, gisteren, vandaag en in alle eeuwigheid. Diens hervormende liefde wordt van de hedendaagse christenheid gevraagd. Ons antwoord mag geen ander zijn dan de bereidwillige verwerkelijking van de evangelische waarden en waarheden door gebed en offer, door liefdedaad en levensrichting.
Mei 1937
|
|