Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] De Wolgabootsman zingt: ‘Voor God zijn allen gelijk’. Voor U gelijk aan ieder man, vergun mij voor mijzelf te weten en, Vader, nimmer te vergeten hoe geen den andren lijken kan. Elks eenzaamheid is elks geluk: dezelfde zon, dezelfde regen, de hardheid der gemene wegen zijn voor elks hart een eigen druk. Mijn lied en van wie naast mij gaat het wel haast woordenloze zingen aanvaardt Uw hart als eendre dingen, wij boden maar een eendre maat. Op eenzaamheids gebaande pad blijft Gij Dezelfde voor de velen die trekken aan dezelfde zelen dezelfde last: elks eigen schat. Voor niemand dan voor U is klaar het laatst geheim van ieders lijden of 't uiterste van elks verblijden, en is onz' diepste waarheid wáár. Deze is der broederschap gemeen van duizenden, die 't zelfde slepen op 't zelfde jaagpad, onbegrepen in elke jubel, elk geween. Ik dank U, dat geen mens verstaat wat Gij alleen in elk kunt vinden, opdat wij slechts in U beminden het zingen van wie naast ons gaat. Vorige Volgende