Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] II. Het kruipend bloed [pagina 39] [p. 39] Liedjes voor de kleine Lucie ZIJEN draden spon de nacht meisje, dat de bruidsdag wacht, als een meisje bij haar wiel, weemoed-blije ziel. 't Windje zong een wiegewijs onder 't spinnen van de droom, die nu hangt in nevelgrijs stil van boom tot boom. Zijen draden spon de nacht: zilveren herinnering waar al 't lief en leed in lacht dat verloren ging. Zie, nu wordt het morgenrood weelderig gespreid en wijd - - Strakjes, kindje, gaan wij dood en naar de eeuwigheid. Zijen draden spon de nacht als een meisje bij haar wiel, meisje, dat de bruidsdag wacht, weemoed-blije ziel. [pagina 40] [p. 40] Zing in de bomen, wind, zomerse dromenkind, 't lied van de nacht zacht - zacht - Zacht nadert duisternis heimvolle fluisternis dringt tot ons door hoor - hoor - Hoor je, m'n kindje, niet 't wiegende windelied hoog in de boom: droom - droom - Droom van verblijdenis, weet niet wat lijden is. Zacht zegt de wind: kind - kind - Kind, slaap onschuldig maar ik ongeduldig naar dageraads schemering zing - zing - Vorige Volgende