Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] De Noorse Schilder Voor Jan en Camille van Delft-Dorn. Ziet, dit is al: mijn klaar pinseel en deze kleur'ge verven, doch, zijn der wereld vreugden veel, geen zou mij ooit dit schaam'le deel doen derven. Want telkens als ik nederzit aan deze koele kusten worden der luchten blauw en wit en gans der aarde pracht'ge lusten mijn vast bezit. Dit land is al, wat ik bemin; wat zou die vreugd vergroten? Is niet in 's hemels wisselzin van elke schoonheid 't schoonst begin besloten? Ik ken des levens vreugden àl en àl des levens smarten; 'k hervond ze in ied're waterval in ieder huis, in alle harten: een klaar kristal. Het water, dat voorover stort, de springens-wilde jeugd en de dart'le zee langs fjord aan fjord laat steeds een beeld, dat eeuwig wordt mijn vreugde. [pagina 32] [p. 32] En eeuwig blijft àl droefenis geheimelik verborgen ten blauwe schemer van een nis in 't dagen van de najaars-morgen, die mistig is. Doch straks - een wonderlik gedicht! - staan huizen, berge'en bomen in een opalen middaglicht als 't òver-werkelik gezicht uit dromen. Lief is me, op 't helderst van de dag, zons flikker langs de fjorden, en 't water, kalmer dan het plag verdeinend als een eeuwig worden van eeuw'ge dag. En liever nog, als te avondtijd de zachte waat'ren zingen, is me in dit landschap, wijd gespreid, de omdroomde samenhorigheid der dingen. Doch nimmer schoner heeft ontmoet mijn drang van donk're wensen 't geluk, waarvan ik leven moet, dan in der ogen van de mensen geheime gloed. Dit's levens heiligst wonder wel: met enk'le vaste vegen te doen van aarde, hemel, hel, op een gelaat het kansenspel bewegen. [pagina 33] [p. 33] En levens diepst geheime spot: mìjn wank'le hand te geven dit zonderlinge heerserslot, deez' scheppingsmacht tot levend leven naar 't beeld van God. Niets heb ik dan mijn klaar pinseel en deze kleur'ge verven, doch, zijn der wereld vreugden veel, geen zal mij ooit dit schaam'le deel doen derven. Vorige Volgende