Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] De Priester Voor Anton Scheermakers. Nu niet meer een jongen, die buigt over boeken van 's morgens tot diep in de nacht maar enkel een hart nog voor iedereens leed, en lippen voor iedereens klacht; geen huppelend kind en geen blokkende jongen, -: volwassen man voortaan maar een, die zijn kind- en zijn jongen- en man zijn voor allen heeft afgestaan. En niet onder Grieken een Griek, noch barbaar met barbaren, maar enkel wat God van me vraagt: onder de mensen een man uit het volk, die aller smarten draagt als Veronica's doek al het lijden van Jezus; - niets dan een simpele tolk voor de duizend-klankige rauwe stem van mijn altijd behoeftige volk. Zo geef ik mezelve gevangen aan u, van ieder persoonlik gevoelen bevrijd net als de dwaze verliefde, die slechts met zijn meisje nog mee lacht en schreit; zo, om herboren te worden in God, keer ik, moeder-volk, weer in uw schoot maar ieder van u kan mijn biechtkind zijn en voor ieder van u breek ik 't Brood. Gij zijt mij tot vrouw en tot moeder en kind; gij zijt mij al wat ik verstiet: uw zuchten zullen mijn tranen zijn en uw gulpende schater mijn lied; geen eigen verscheurdheid erken ik nog, geen twijfel, geen eenzaamheid maar alles zij ons gemeenzaam in God, die ons beider jeugd verblijdt. [pagina 30] [p. 30] En zo dikwijls rondom mij uw stilte valt, als ik namens u allen sta en boven uw hoofden de Hostie hef en om zegening smeek en genâ, dan: - niets dan een stem als de Stem, die mij riep tot dit, mijn eeuwig lot: ‘behoud Mij het brabantse volk ten volk en Ik blijf voor Brabant, een God’. Vorige Volgende