Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Op de aangename stilligheid des nachtsAl ligt de slaap, zo zacht geslopen,
In de aders van wat reden heeft,
Al heeft ze wat er slotvrij leeft,
Tot in de bosjes stil bekropen,
Mijn zieltje, nog niet overlopen
Van hare dromerijtjes, zweeft
Op vreemde dingetjes en weeft
Geheilgde beeldseltjes met hopen.
Zij die van boven eeuwig kwam,Ga naar voetnoot1)
Schoon 't aardrijk aankleeft als een klisse,
Nu onrust gene rust benam,
Wenkt naar haar woonstee mijn gewisse,Ga naar voetnoot2)
Gedachtig aan haar zaalge stam.
O aangename duisternisse!
joan six van chandelier (1620-1695) |
|