Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdGeestig liedWat dat de wereld is
Dat weet ik al te wis,
God beter 't, door 't verzoeken:Ga naar voetnoot3)
Want ik heb daar verkeerd
En meer van haar geleerd
Als van de beste boeken.
Want of ik schoon al las
Hetgeen zoGa naar voetnoot4) kunstig was
Als goddelijk geschreven,
't En ging ter ziel noch zin
Zo nijver mij niet in
Als 't eigen zelf beleven.
Nu heb ik 't al verzocht,
Zo dol als onbedocht,
Zo rauw als onberaden.
Och God, ik heb te blind
En al te zeer bemind
De dingen die mij schaden.
Een hoofd vol wind en wijn,
Een hart vol zuchtsGa naar voetnoot5) en pijn,
Een lichaam gans vol kwalen
Heeft Venus en de kroes,
Of zelfs die leide droesGa naar voetnoot6)
Mij dikwijls doen behalen.
Och, een bedroefd gemoed,
En een hart zeer verwoed
Van duizend naberouwen
Van overdaad en lust,
Met een ziel ongerust,
Heb ik in 't lest behouwen.
| |
[pagina 233]
| |
Hoe streng breekt mij dit op:
Mijn kruifdeGa naar voetnoot1), krulde kop
Die brengt mij, voor de jaren,
In mijn tijds lente, voort
Op 't zwart en 't zwetig zwoordGa naar voetnoot2)
Veel grijze, grauwe haren.
Wanneer een ander leit
Gestrekt en uitgespreid,
En rust met lijf en leden,
Dan plaagt mij aldermeest
De kwelling van mijn geest
Met beulse wredigheden.
Dan dringt mij door de huid
Het bange water uit
Door kommerlijke zorgen.
Dies mij het harte barst
En wenst, alzo geparst,
De ongeboren morgen.
En nimmer ik de dag
Alzo gelukkig zag
Dat zij mij vol verblijdde.
Voorwaar, 'k heb uur noch tijd
Of ellek heeft zijn strijd,
Zijn lief, zijn leed, zijn lijden.
Al 't gene dat de liên
Ter wereld mogen zien,
Of immermeerGa naar voetnoot3) verwerven,
En wens ik niet zo zeer
Als zalig in de Heer
Te leven en te sterven.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|