Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd't KlaverzoodjeHoe en werk je niet, leewerk?
Hoe komt, dat niet en orgelt
In deze tiendeGa naar voetnoot2) kerk
Uw strootjeGa naar voetnoot3), dat zo gorgelt
Waar 't niemand hoort te velde?
Welaan dan, laat uw gunst
Aan ons gehoor ook melden
't Mirakel van uw kunst.
Toont dat gij dankbaar zijt
Voortaan te blijven leven
Van 't brood dat gij verslijt,
Van 't zaad dat wij u geven;
Van zoveel klaverzoodjes,
Van zulke verse nat,
Van zoveel groene lootjes
Als gij wel hebt gehad.
Hoe zou 'k, ellendig dier,
Vermaken met mijn zangen
't Gehoor van mijn cipier
Die mij hier houdt gevangen?
En wilt u niet bedriegen:
'k En acht noch brood, noch zaad,
Eer dat men mij laat vliegen
Te velde, voor weldaad.
De aardboôm was mijn vloer,
De hemel mijn verwelf,
Al 't groen gewas mijn voer,
Mijn tafel-waard God zelf.
| |
[pagina 223]
| |
Hoe zouden mij de kruimen
Verheugen van uw prooi,
Nu ik de hemel ruimen
Moet voor een nauwe kooi?
Mijn Schepper had mij vrij
Doen baren van geveugelt',Ga naar voetnoot1)
En uw geweld heeft mij
De vrije vlucht beteugeld.
Ik hippel en ik wemel,
Mij zang dijtGa naar voetnoot2) tot geschrei,
Want kooi en is geen hemel,
En 't zoodje is geen wei.
Wilt gij dan met genucht
Mijn gorgeltje doen kwelen:
Zendt mij weer naar de lucht,
En 't orgeltje zal spelen,
Voor Hem die alle dingen
Schiep met een enkel oog.
DiesGa naar voetnoot3) placht ik niet te zingen
Dan als ik klim omhoog.
Hier zal u dunken nieuwGa naar voetnoot4)
Als ge u zult horen noden
Door mijn adieu, dieu, dieu!
Te God, te God, te Gode.
En tussen 't tiereliere
Dieu, dieu weer telkenmaal,
Om u te leren vieren
Uw Schepper met uw taal.
joannes stalpart van der wiele (1579-1630) |
|