Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdMei-se morgenstondgeestelijk meditatielied Wat is de Meester wijs en goed,
Die alles heeft gebouwd
En nog in wezen blijven doet,
Wat 's mensen oog aanschouwt;
Die 's werelds wijde ommering
Nooit uitgewaakt bewaakt,
En door gepaste wisseling
Het zoet nog zoeter maakt.
Nu is de winter, dor en schraal,
Met al zijn onlust heen,
En de aarde heeft voor deze maal
Haar lijden afgeleên.Ga naar voetnoot3)
DiesGa naar voetnoot4) is de tijd weeromgekeerd
Waarin natuur, verjongd,
Haars milden Scheppers goedheid eert
En met zijn gaven pronkt.
| |
[pagina 217]
| |
De Mei wiens zoetheid zo ver strekt,
Dat zijn gedachtenis
In 's mensen geest alGa naar voetnoot1) vreugd verwekt
Eer hij voorhanden is;
De Mei, het schoonste van het jaar,
Waar alles in verfraait.
De lucht is zoet, de zon schijnt klaar,
't Gewenste windje waait.
Het dauwtje in de koele nacht
Wordt over 't veld verspreid,
Waardoor de heel' nature lacht
En is vol dankbaarheid.
De aarde is met gebloemt' gesierd,
Het bijke gaart zijn was,
Het leeuwerikje tiereliert,
En daalt op 't nieuwe gras.
Het bloempje dringt ten knoppen uit,
't Geboomte ruigtGa naar voetnoot2) van lof,
Het veetje scheert het klaverkruid
Graag van het veldje of.Ga naar voetnoot3)
Elk diertje heeft zijn volle wens,
En kwelbegeert' ligt stil,
Behalve in de dwaze mens,
Door zijn verkeerde wil.
De mens, van ware deugden leeg
En vol van zotte lust,
Hemzelf en andren in de weeg,Ga naar voetnoot4)
Vermoordt zijn eigen rust.
Dit leven, 't welk alleen niet endt,
Maar kort ook is van duur,
En licht vanzelf slaat tot ellend',
Maakt hij zich dubbel zuur.
't Vee wordt ontzield: zijn eind is snel,
En zijn doodspijn niet groot;
De mens, door menig zielgekwel,
Sterft meer dan ene dood.
| |
[pagina 218]
| |
Ach, had de mens - zo waar' zijn standGa naar voetnoot1)
Vol hart- en zinnenvreugd -
Of zonder deugden min verstand,
Of bij 't verstand meer deugd!
Ach, waren alle mensen wijs,
En wilden daarbij wel,
De aard' waar' hun een paradijs;
Nu is ze meest een hel.
dirck rafaëlsz. camphuysen (1586-1627) |
|