Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdBeekzang aan KatharineWijkerGa naar voetnoot1) Bijtje, die bij 't Beekje
Nestelt en geeft menig steekje
Wie uw honing komt te dicht;
Wakker nimfje, die zo klaartjes
Met uw oogjes op de blaartjes
Flikkert, blikkert, straalt en licht;
Zeg mij, meisje, die zo netjes
Poezelachtig zijt en vetjes,
Levend, helder, welgedaan,
Waarvan moog je zo wel tieren,
Daar al de andere, arme dieren
Bleek en treurig kwijnen gaan?
Eet je slaatje met een eitje?
Drink je niet dan schapeweitje?
Pluk je moesje uit de tuin?
Bak je struifjes van de kruidjes?
Trek je heen na zomerbuitjes
Om lamprei en knijn in duin?
Slaap je op dons van witte zwaantjes?
Lek je muskadelletraantjes?
Hou je een ongemene stijl?
Lig je in schim van koele boompjes?
Droom je daar geen andre droompjes
Als van suiker uit Brazijl?
Zwem je in lachjes en genugtjes?
Leeft uw geest in zoete kluchtjes?
Springt uw zieltje in uw lijf?
Erf je niet als heil en zegen?
Ben je juist van pas geregen,
Niet te los, noch niet te stijf?
| |
[pagina 210]
| |
Zeg het toch uw medemeisjes,
Vol zwaarmoedige gepeisjes
Heel uw speelnoots al gelijk.
Red die diertjes van haar tering.
Onderkruip de HaesGa naar voetnoot1) zijn nering
En word dokter van de Wijk.
joost van den vondel (1587-1679) |
|