Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Hij droeg onze smarten
t En zijn de Joden niet, Heer Jezu, die u kruisten,
Noch die verraderlijk U togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijk U spogen in 't gezicht,
Noch die U knevelden, en stieten U vol puisten;
't En zijn de krijgslui niet die met hun felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
Of over Uwe rok saam dobbelden en tuisten:Ga naar voetnoot1)
Ik ben 't, o Heer, ik ben 't die U dit heb gedaan,
Ik ben de zware boom die U had overlaân,
Ik ben de taaie streng, waarmee Gij gingt gebonden,
De nagel en de speer, de gesel, die U sloeg,
De bloedbedropen kroon die Uwe schedel droeg:
Want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.
jacobus revius (1586-1658) |
|