Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdKoortsige bedde-bedeWilt dan deernis met mij hebben,
En de kwalen eens doen ebben
Die mij persen vloed op vloed:
Valt mij niet te lastig bange,
Heer, en worstelt niet te lange
Tegen dit onmachtig bloed.
Machteloos en schuldig ken ik 't
Maar voor Dijn gezicht beken ik 't,
Daar genade staat bij recht:
Laat mijn zonden duizend wezen
Boven duizenden gerezen,
Immers blijf ik nog Dijn knecht.
Immers een van Dijne schapen,
Die Gij met de trouwe wapen'
Van Dijn engelen bezet,Ga naar voetnoot2)
En veel ijziger gevaren
Schadeloos doen wedervaren
En ten halven hebt belet,
Toen ik langs de klippe-trappen
Op vier voeten moeste trappen
Waar de afgrond neven lag,
Waar mijn hersenen afGa naar voetnoot3) klagen
Dat zij nog een draai afGa naar voetnoot4) dragen
Als 't mij somwijl heugen mag;
Toen ik door de mist gedreven
Tij en haven misgedreven
Eindelijk te zande stak,
Waar mij niet te kiezen stonde
Verre van bekende gronde
Dan een bootje als een wrak;
| |
[pagina 162]
| |
Toen ik tussen kar en paarde
Met het opperst naar de aarde
Viel, en hing, en niet en viel,
Met de handen in de teugel,
Met de benen door de beugel,
Ter genade van een wiel:
Alom hebt gij mij gedragen,
En gedreigd met schaduwslagen,
En geschortGa naar voetnoot1) ter halver val:
En is 't nu een flauwe toortse
Van een ongeziene koortse
Die mij te onder houden zal?
Waar is 't vuur, waar zijn de kolen,
Onder welke darmenholen
Staat de rooster die mij braait?
Die hun wonden leren kennen,
Leren aan 't gezicht gewennen,
Half genezen, half gepaaid.
Waaraf komt de vloed en ebbeGa naar voetnoot2)
Die ik in mijn leden hebbe?
Waarom gaat liet vuurwerk vast
Dat zoveel kost van ontstellen?Ga naar voetnoot3)
Doen er ons zoveel mistellen
Daar de meester staag op past?Ga naar voetnoot4)
Maar het zijn Dijn diepe gronden
Die wij nooit en ondervonden
't Zijn Dijn wonderen, o God,
Waar gij gierige bevragers,
Sterrenboorders, hemelplagers
Mee begrijpendeGa naar voetnoot5) bespot.
Nu en houd ik 't needrig oge
Niet al uit in 't zeil zo hoge;Ga naar voetnoot6)
Maar o kenner van mijn hart,
Een gebedje moet ik lezen;
Wilt mij kennelijk genezen
Van mijn onbekende smart.
constantijn huygens (1596-1687) |
|