Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
De zieke spreekt van haar wezen, hoe haar God geschapen had, en door welk middel zij in haar eerste standGa naar voetnoot1) mag komenEen water als kristal, waarop geen koelte speelt,
Ontvangt zo sierlijk en zo schoon het zonnebeeld.
Zo was de schone ziel, het edelste aller dingen
Die door de wijsheid Gods een wezenheid ontvingen,
Een vonk van 't eeuwig vuur, doorschenen met Gods licht,
Een klare spiegel voor het eeuwige aangezicht,
Daar 't eeuwig endloos Een, in hoogte noch in breedte
Noch eeuwge diepten nooit te gronden noch te meten,
Zichzelve schouwde en vond in een geschapen beeld,
Dat voor de schepping in zijn wijsheid had gespeeld.
Die klare spiegel heeft de valse lust geschonden,
Dat kristallijn gevuld met grovigheid der zonden,
Die stille, zuivre grond beweegdGa naar voetnoot2) uit zijn akkoord
En de eedle beeltenis zo jammerlijk verstoord.
Wat zal de mens nu doen? Wat gaat hij best voor gangen
Om dit verloren beeld in 't harte weer te ontvangen?
Een wille, uitgaande van het eeuwig Zielenvuur,
Die drijve, als met een zweep, de ganse creatuurGa naar voetnoot3)
Met al haar beelden uit, en sta de Godheid stille
Van alle neiglijkheidGa naar voetnoot4), dat hij volbrengt zijn wille.
Daar is geen ander raad, al kost het wee en pijn:
Het moet geleden of het moet verloren zijn!
jan luiken (1649-1712) |
|