Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Ach, waarom laat je Hem kloppen
Zo dikmaal aan Uw deur?
Waarom het oor te stoppen
Voor een zo hoge keurGa naar voetnoot1)
Van hemelrijkse haav'?Ga naar voetnoot2)
Zulks als Zijn welbehagen
Van zellef thuis komt dragen
Aan een verworpen slaav.
Komt gij Zijn klop te stillen
Door traag verzwijmGa naar voetnoot3)? Wat raadGa naar voetnoot4)
Door u, die doen noch willen
Kunt ietwesGa naar voetnoot5) te uwer baat,
Tenzij Hij u bij staat,
Om dubbele genade
Tot wensen en weldadenGa naar voetnoot6)
Te geven vroeg of laat.
O Heer, wat blijft Gij buiten?
Komt in, mijn God, mijn Al;
Mijn deurtje ik ontsluiten
Voor uw genaden zal.
Maar desGa naar voetnoot7) zo bidde ik DijGa naar voetnoot8),
Mijn krankheid te vergunnen
Uw gratie om te kunnen
Met wil en werk daarbij;
En dat, in zulk 'n mate
Van stand als Gij bevroedtGa naar voetnoot9)
Dat zal ik doen of laten,
Zulks ik naar rede moet.
Begint dan met mijn wil,
En werkt met mijn gedachten,
Maar houdt Uw nieuwe krachten
Meewerkende niet stil;
Want dit is mijn ellende,
En Uw gena, o Heer,
Dat ik geen deugd volenden
Kan naar de oprechte leer
Van Uw beminde Kerk,
Tenzij Gij mij komt baten
Met zucht van caritateGa naar voetnoot10)
Tot al en ieder werk.
| |
[pagina 141]
| |
Het eerste en het leste,
De wortel en de vrucht,
Het midden en de reste
Komt U toe van de tucht,Ga naar voetnoot1)
Maar boven al 't sieraad
Van de ingestorte minne,
Waar Gij de ziel van binnen
Wel heblijk mede waadt.Ga naar voetnoot2)
Dat dan Uw goedheid prijzen
Met ijver van gebruik
De vruchten die daar rijzen
Uit een zo schone struik;
Want zo begaafd 'n ziel
En moet te gener stonde
Of ledig zijn bevonden,
Of van verdienste iel.Ga naar voetnoot3)
joannes stalpart van der wiele (1579-1630) |
|