Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdAfscheid van AmsterdamGa naar voetnoot6)Hier, waar de Rijn met radde waatren stroomt
Door bergen hard van stenen, vol geboomt'
Of wijngaardranken,
Hier reize ik heen; maar gij, mijn voedstervliet,
Mijn Amstelstroom, al zie ik U hier niet,
Ik wil U danken
Voor al uw gunst; gij zijt mij uit het oog,
Niet uit het harte.
't Is waar, mijn stad, dat ik van u niet lang
Ben afgeweest, maar 't is mij reeds te bang
En grote smarte;
Mijn hart wordt flauwGa naar voetnoot7), als 't denkt om al zijn bloed,
Om vriend en vreemd, in mijn zo teer gemoed
Zo diep gekropen;
Ik acht mij aan mijn bakermat verplicht,
En toen ik nu uit Holland, uit het Sticht
Was uitgelopen,
| |
[pagina 128]
| |
Toen keerde ik mij heel twijflend langs de brug
Bij Nieuwersluis tot drie maal toe terug
Naar Amstels vesten,
Totdat mijn geest, bevangen met een tochtGa naar voetnoot1)
Tot reizen, mij weer aan het reizen brocht,
En sprak op 't leste:
Op, maak u op om met een hoge toon
Te Rome voor des Tibers mijterkroon
Latijn te spreken.
Ik stond verbaasd, en evenals diegeen,
Die voorwaarts drijft en door de stromen heen
Niet zietGa naar voetnoot2) te breken,
Maar ziet nog eens, zo ver nu van de kant,
Zo deerlijk om naar 't lieve vaderland,
Zo waard als 't leven:
Zo is 't met mij, die om het Roomse feest
U, die zolang mij zijt zo lief geweest,
nu moet begeren.
reier ansloo (1629-1669) |
|