Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdKlinkerdGa naar voetnoot6)Ten leed geen zeven jaar, of Palamedes' schaûw
Bij nacht de tenten ging der rechteren doorwaren;
| |
[pagina 104]
| |
Die rezen op, verbaasd, met opgerezen haren
En zagen daar een schim, mishandeld, blond en blauw.
Zijn baard hing dik van bloed, zijn keel was schor en flauw.
‘Wie komt ons,’ riepen zij, ‘in 't duister dus vervaren?’Ga naar voetnoot1)
‘Bij toortslicht,’ sprak hij, ‘ik uw straf lees uit deez' blaren,
Die mijn onnozelheidGa naar voetnoot2) ten rove gaaft aan 't grauw.’
Zij sidderden van schrik, zij vloden niet, zij vlogen,
Dan ginder, dan weer hier, voor 't branden zijner ogen.
Hij stapte hen na en liet een bloedvlek, waar hij trad,
Totdat de schemering des dageraads, ontloken,
De angstvalligheid verdreef van 't naar en ijslijk spoken
En vond de vaderbeuls door 't knagen afgemat.
joost van den vondel (1587-1679) |
|