Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Vertroosting aan Gerard Vossius, kanunnik te Kantelberg, over zijn zoon DionysWat treurt gij, hooggeleerde Vos,
En fronst het voorhoofd van verdriet?
Benij uw zoon de hemel niet.
De hemel trekt. Ai, laat hem los!
Ai, staak deze ijdle tranen wat
En offer welgetroost en blij
De allerbeste Vader vrij
Het puik van uwe aardse schat.
Men klaagt, indien de kiele strandt,
Maar niet, wanneer ze rijk gelaên
Uit de verbolgen Oceaan
In een behouden haven landt.
Men klaagt, indien de balsem stort,
Om 't spillen van de diereGa naar voetnoot1) reuk,
Maar niet, zo 't glas bekomt een breuk,
Als 't edel nat geborgen wordt.
Hij schut vergeefs zichzelve moe,
Wie schutten wil de sterke vliet,
Die van een steile rotse schiet
Naar hare ruime boezem toe.
Zo draait de wereldkloot, hetzij
De vader 't liefste kind beweent,
Of 't kind op vaders lichaam steent:
De dood slaat huis noch deur voorbij.
De dood die spaart noch zoete jeugd
Noch gemelijke ouderdom.
Zij maakt de mond des reed'ners stom
En ziet geleerdheid aan noch deugd.
Gelukkig is een vast gemoed,
Dat in geen blijde weelde smilt,
En stuit, gelijk een taaie schild,
De onvermijdbre tegenspoed.
joost van den vondel (1587-1679) |
|