Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdUitvaart van mijn dochterkeDe felle Dood, die nu geen wit mag zien,Ga naar voetnoot2)
Verschoont de grijze liên.
Zij zit omhoog en mikt met hare schicht
Op het onnozel wicht,
En lacht, wanneer in 't scheiën
De droeve moeders schreien.
Zij zag er een, dat, wuftGa naar voetnoot3) en onbestuurd,
De vreugd was van de buurt,
En vlug te voet in 't slingertouwtje sprong;
Of zoet ‘Fiane’Ga naar voetnoot4) zong,
En huppelde in het reitje
Om 't lieve lodderaitje;Ga naar voetnoot5)
Of dreef, gevolgd van ene wakkre troep,
De rinkelende hoep
De straten door; of schaterde op een schop;Ga naar voetnoot6)
Of speelde met de pop,
Het voorspel van de dagen,
Die de eerste vreugd verjagen;
Of onderhield met bikkel en bonketGa naar voetnoot7)
De kinderlijke wet,
En rolde en greep op 't springend elpenbeen
De beentjesGa naar voetnoot8) van de steen,
| |
[pagina 82]
| |
En had dat zoete leven
Om geld noch goed gegeven;
Maar wat gebeurt? Terwijl het zich vermaakt,
Zo wordt het hart geraakt
(Dat speelziek hart) van ene scherpe flits,
Te doodlijk en te bits,
De dood kwam op de lippen,
En 't zieltje zelf ging glippen.
Toen stond, helaas, de jammerende schaar
Met tranen om de baar,
En kermde nog op 't lijk van haar gespeel,
En wenste lot en deel
Te hebben met haar kaartjeGa naar voetnoot1)
En dood te zijn als Saartje.
De speelnoot vlocht (toen 't anders niet mocht zijn)
Een krans van roosmarijn
Ter liefde van heur beste kameraad.
O kranke troost! Wat baat
De groene en gouden lover?
Die staatsie gaat haastGa naar voetnoot2) over.
joost van den vondel (1587-1679) |
|