Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Fillis in haar tuinToen Fillis in haar tuin kwam gaan,
Begon de roos van schaamt' te luiken,
Om hare kaak vol rozeblaân.
De leliën kropen in haar struiken,
Voor 't lelieverwigGa naar voetnoot1) aangezicht.
De kers begon van spijt te kwijnen,
Toen zij haar mond, die elk verplicht,
Omheind van kersen, zag verschijnen,
Ja kersen vol van hemels pit.
De kriek verschool zich in de bladen,
Toen zij de krieken, als een git,
Die de allerrauwste harten braden,Ga naar voetnoot2)
Al flonkrend zag in 't voorhoofd staan.
Al de applen vielen, op haar zwieren,
En offerden zich zelven aan
Bei de applen die haar borst versieren.
De reuk der bloemen was te laf,
Bij die men uit haar mond kon scheppen.
Het bijtje lei zijn angel af,
Om honing uit haar mond te leppen.
Maar 't minlijk wonder van haar leest
Kon mij niet tot de min verplichten.
Ik werd geschoten door haar geest:
De wijsheid schiet de scherpste schichten.
jan vos (± 1620-1667) |
|