Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
ZangNare nacht van benauwde drie jaren,Ga naar voetnoot1)
Sinds m'n zon is ten hemel gevaren,
Weg met de droefheid die plag mij te pijnen,
Legt ze te kost aan uw eigen verdwijnen.
Van de glans, in mijn hart, die 't doet dagen,
Gij te zwak zijt de kracht te verdragen.
Nieuwe zon mijn gezicht is verrezen,
Die met vrolijk en vriendelijk wezen,
Stralende sterrek doô ribben en spieren,
Weelde komt wekken in inborst en nieren,
Doende schreien en schrikken verschooienGa naar voetnoot2)
En het merg in de schenkels ontdooien.
Leonoor, lachend licht, lieve leven,
Die de deugd draagt in 't aanschijn geschreven,
't Rode koraal van uw minnelijk mondje
Dauwende een Ja is mijn morregenstondje.
Uwer ogen bekorende klaarheid
Mij verlicht, van de nacht en de naarheid.
Heldere ogen, waarinne de schoonheid
Al haar heerlijkste schatten ten toon spreidt,
Flonkrende sterren, men ziet in uw zwinken
Goedigheid, vroedigheid, moedigheid blinken.
En degeen' die de hemel bedolenGa naar voetnoot3)
Schouw ik dof bij uw gloeiende kolen.Ga naar voetnoot4)
Frisse mond met uw aangenaam amen,
Bij dewelke de rozen zich schamen,
Kan het geluid uwer toovrende talen
Ieder het harte ten oren uit halen,
Wat is 't vreemdGa naar voetnoot5) dat mijn zieltje, door 't kleven
Van een kusje, gevaân is gebleven?
Zure keert gij in zoetlijke zuchtjes,
En m'n kwalen in gulle genuchtjes.
Lekkere lipjes en loddrige lonkjes
Baren bij beurten en blussen de vonkjes,
Die mijn aadren verkwikken van binnen
En ontsteken met ziedende zinnen.
| |
[pagina 55]
| |
Edele ogen, gezegende vieren,
Ach, hoe branden uw brave manieren!
Bronnen van blijdschappe, brallende baken,
Alle mijn ingewand doet gij mij blaken;
En uw vlaaiende vlammen hun krachtenGa naar voetnoot1)
Al de mijne versmelten, versmachten.Ga naar voetnoot2)
Ach, mijn geest, ach mijn geestje ging glippen,
Zo de lieve, de lavende lippen
't Zelleve niet in het drogende roosten
VoortGa naar voetnoot3) met het vocht van een kusje en troostten.
DesGa naar voetnoot4) zich mag haar genade verbogenGa naar voetnoot5)
Evenals de triomfe der ogen.
Maar al nagelen scherrepe schichten
Mij het hart aan uw lonkende lichten,
En alhoewel zoete zoentjes en stemmen
Tussen uw lippen mijn zieltje beklemmen,
Niets en nijpt er zo zeer als de lijnen
Waar uw deugden mijn boezem mee bijnen.Ga naar voetnoot6)
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|